“Heer, leer ons bidden”

Themapreek over ‘Leven uit de Bron: gebed’ n.a.v. Lucas 11: 1-13

Ds. Maarten van Loon, januari 2015

 

[meteen dia 1]

‘Heer, leer ons bidden.’ Wat een mooie vraag is dat van de discipelen van Jezus!

Ze hebben zojuist Jezus zien bidden. En ook horen bidden, neem ik aan. Want in die tijd was het gewoon om hardop te bidden. En als ze Jezus zo zien en horen bidden, zoals Hij zo vaak deed, dan komt bij één van hen de vraag op: ‘Leer ons bidden’.

Misschien wel mede vanuit de gedachte: wat Jezus heeft met God, dat wil ik ook! Zo mooi, zo vol overgave, vol vertrouwen. In afhankelijkheid. Zo intiem ook, zo close. Ze zijn zo vertrouwd met elkaar, Vader en Zoon.

 

Er zal ook iets ingezeten hebben van: moeten we misschien nu anders bidden? Want de discipelen konden heus wel bidden. En dat deden ze ook wel. Maar vermoedelijk dachten ze: misschien moet het wel anders dan we gewend zijn, anders dan hiervoor toen we nog geen discipelen van Jezus waren. Zoals ook Johannes de Doper zijn discipelen anders leerde bidden. Tenminste, dat wordt vaak wel verondersteld. Als ik daar voor het gemak even in meega, dan ligt het voor de hand dat de discipelen dachten: Jezus heeft het steeds over het koninkrijk – dat in Hem gekomen is. Er is iets veranderd ten opzichte van hiervoor en wij horen nu bij de nieuwe Koning. Hoe moeten we nu bidden?

 

Hoe dan ook, de vraag wordt gesteld: ‘Heer, leer ons bidden’. En Jezus pakt die vraag op. Zonder enig verwijt. Hij zegt niet: weten jullie dat dan niet? Nee, Hij gaat er meteen op in. En dan niet door een uiteenzetting te geven. Een soort college. Een stuk ‘theorie’. Over je houding [zittend, knielend; gevouwen of juist opgeheven handen]. Over hoe een goed gebed gestructureerd is: opening, middendeel en afsluiting ofzo. En dan voor elk van de delen ‘eisen’ voor de inhoud.

 

Nee, Jezus houd het uiterst praktisch. En één ding valt op: het heeft allemaal met relatie te maken. [2]Het bidden gebeurt in de [intieme] relatie tussen God en jou.

Ik weet niet hoe u/jij dat hebt. Maar bidden is voor mij het meest intieme in het contact met God. Zeker, Hij komt door de Bijbel naar me toe. Zijn Geest geeft inzicht in die Bijbel en in tal van andere dingen van het leven. Maar op een of andere manier … als ik ga bidden dan kom ik echt heel rechtstreeks bij Hem. Ik klein mensje [de pink uit het kindermoment], dat mag leven in zijn wereld, onder zijn hemel, van zijn genade – ik treed heel rechtstreeks in contact met Hem en leg Hem dingen voor. Bidden – en hoe vaak je dat doet en hoe intens en hoe vol verwachting: je zou kunnen zeggen dat het een goede graadmeter is voor je relatie met God. Zo ervaar ik dat in ieder geval. En vaak is het ook zo dat in mindere periodes [wat geloofsleven betreft, als het niet zo over de toppen gaat] het bidden het eerst sneuvelt. Vermindert.

Er is denk ik nog iets waar bidden je heel erg bij bepaalt. Dit: [3]of je echt gelooft en daarop vertrouwt dat God kan ingrijpen in dit bestaan. Of en hoe Hij dat in allerlei situaties doet is voor nu nog even vers 2 – daar komen we nog op. Maar dat je echt gelooft: Hij kan het, op zijn manier doet Hij het ook. Hij is echt aanwezig in deze wereld. Niet op een afstandje, maar heel dichtbij.

 

Hiermee komen we al aardig in de buurt van wat Jezus zegt over bidden. Zijn antwoord bestaat uit verschillende onderdelen.

 

Het eerste onderdeel is het ‘Onze Vader’[4]. Inhoudelijk bespreken we elk van de bedes in elke ronde van de Catechismus. Dus even kort hierover. En dan vanuit de relatie.

 

Je ziet het meteen al terug in de eerste woorden: ‘onze Vader’. Jezus leert zijn discipelen [en ons dus ook]: zeg maar Vader tegen God. In die verhouding wil Hij tot jou staan. Heel close dus. En dat moet nieuw geweest zijn. Meteen bij de eerste twee woorden van het Onze Vader leren de discipelen dus al iets: we mogen God zien als onze Vader – zo close wil Hij op ons betrokken zijn. En zo mogen we Hem ook noemen: Vader, Abba.

 

En als we dan even naar de inhoud van het Onze Vader kijken, dan zien we dat ook terug. Vaak worden twee delen onderscheiden.

De eerste drie beden, die lijken helemaal over God te gaan (Uw naam worde geheiligd, uw koninkrijk kome, Uw wil geschiede).

De vierde t/m zesde bede: daar vragen we wat wij nodig hebben van God: dagelijks brood, vergeving van zonden en of Hij ons niet in verzoeking wil leiden, maar juist wil verlossen van de boze.

Maar als ik dat nou eens bekijk vanuit de relatie. Dan zou je het zo kunnen zeggen:[4.1]

Eerste drie beden: je maakt Gods zaak tot jouw zaak. Want jij wilt ook dat zijn naam geheiligd wordt, dat zijn koninkrijk komt en dat zijn wil zal gebeuren. Ja, dat wil Hij. Maar jij ook, want daar zal het hier en nu en straks toch alleen maar beter van worden. Ja, laat dat aub gebeuren!

[4.2]Vierde t/m zesde bede: je maakt jouw zaak tot Gods zaak. Je betrekt Hem bij om te beginnen de basisbehoefte van ieder mens: eten en drinken. Zonder kun je niet. Een voor je geestelijk leven kun je geen dag zonder zijn vergeving en genade. En zonder zijn bewaring tegen het kwaad.

Zie je, zulke dingen vragen - dat past perfect in de relatie tussen Vader en kind. Tussen Meester en discipel.

 

[5]Dat over het eerste deel van Jezus’ antwoord op die vraag: ‘Heer, leer ons bidden’. Eerste deel is dus: het Onze Vader. Maar daarmee is Jezus nog niet klaar. Kijk maar in vers 5: daarna zei Jezus tegen hen. En dan volgt dat verhaal over iemand die midden in de nacht aanklopt bij een vriend. Dat verbindingswoordje [daarna – NBV] geeft aan: Jezus gaat verder in op die vraag ‘leer ons bidden’.

 

Het beeld verschuift nu even van vader naar vriend. Ik denk dat het punt in dit gedeelte ‘m vooral zit in dat woordje ‘onbeschaamd’. Want het is natuurlijk nogal onbeschaamd om midden in de nacht bij iemand aan te kloppen. [6]Moet je je voorstellen dat iemand dat bij jou zou doen. Van een willekeurig iemand zou je het niet pikken, maar van een goede vriend wel. Stel dat dat van de week zou gebeuren. Je ligt al in bed, je slaapt al, het is al middernacht geweest – maar opeens schrik je wakker. Er wordt aangebeld. Welke … gek … zou dat zijn – denk je dan. Maar je gluurt ’s even voorzichtig en ziet dat een goede vriend van je [uit zeg: Hardenberg ]voor de deur staat. Dan doe je open – natuurlijk. En als hij dan zegt: “sorry, maar ik kwam van een vergadering terug uit Rotterdam, maar nou krijg ik langs de Hessenweg pech. Auto doet niks meer. Zo dood als een pier. En natuurlijk is ook m’n mobiel zo dood als wat. Eerst dacht ik: ik blijf wel in de auto overnachten. Maar het was zo koud. En toen dacht ik: ik ga naar jou toe. Da’s maar een paar kilometer lopen. Mag ik even wat warms drinken en heb je een plekje voor mij waar ik vannacht kan slapen?”

Tja, dan zeg je natuurlijk: ‘ja, tuurlijk joh, kom binnen’. Komt het dan niet ongelegen? Zeker wel. Je hebt je nachtrust immers hard nodig. En je hebt kans dat als je met een matras gaat slepen de rest ook wakker wordt. En als je in de keuken gaat rommelen om een kop warme chocolademelk te maken misschien ook wel.

Maar dat telt allemaal niet. Want: jouw vriend heeft je nodig. Hij kon weinig anders dan naar jou toekomen. En daar ben je vrienden voor. Dan sta je voor elkaar klaar.

 

Dat was even een moderne versie van het beeld dat Jezus oproept. Het gaat erom: die vriend moet wel aankloppen. In die tijd waren er geen vriezers waarin je altijd wel een pizza of een brood op voorraad hebt. Elke dag moest je weer opnieuw brood halen of bakken. En ’s nachts is er dus niks. En de gastvrijheid vereiste dat je je vriend zou ontvangen en iets te eten zou voorzetten. En dat ga je dan dus regelen. Ook al is het midden in de nacht. Ook al wordt iedereen in huis er misschien wakker van.

 

Kijk, zegt Jezus, dat is nou [óók] bidden. Die onbeschaamdheid – die mag. Die mag, want God wil met jou net zo in relatie staan als twee goede vrienden. In een goede vriendschap kun je, mag je elkaar zeg maar lastig vallen. En dan weet je, als jij degene bent die iets komt vragen, die komt lastig vallen midden in de nacht: ik kan op die ander rekenen.

Jezus zegt hier dus: jongens, val God maar lastig met je moeiten en zorgen. Als jij in nood bent, dan komt dat voor Hem nooit ongelegen. Het is zelfs nog anders dan bij die vriend: want voor hem is het nacht. Zo is dat bij mensen. Maar voor God is het nooit nacht. Hij slaapt nooit. Hij sluimert niet – psalm 121. Hij waakt altijd. Je kunt altijd je hart bij Hem uitstorten. In de Psalmen zie je het ook regelmatig gebeuren en Paulus herhaalt het onderwijs van Jezus als hij zegt [Ef. 6:18] dat we bij elke gelegenheid met aanhoudend bidden en smeken onze dingen bij God onder de aandacht brengen. Hij zal daarop reageren zoals een vriend dat doet! [Zingen: GKB gezang 115: 1].

Deel 2

[dia 6 weer/nog steeds]

Nu komen we bij het hoogtepunt van dit deel van Jezus’ antwoord. Die bekende woorden: vraag en er zal je gegeven worden, zoek in je zult vinden, klop en er zal voor je worden opgedaan.

Deze woorden kennen we – alleen vaak als losse tekst. Die dan weer de vraag oproept – bij velen althans wel: is dat wel zo. Als je bidt, krijg je dan ook altijd iets?

Ik kom daar zo op. Maar eerst moeten we even zien dat deze woorden aansluiten bij het voorgaande. Het meest duidelijk is dat natuurlijk door het ‘klop en er zal worden opengedaan’. Dat moet die ene vriend immers gedaan hebben bij het huis van zijn vriend: aankloppen. En die vriend deed inderdaad open – omdat het zijn vriend was. En hij gaf zijn vriend wat die nodig had in zijn noodsituatie.

[7=zwart]

En bij dat laatste sluiten nu deze bekende woorden aan. Jezus is hier heel stellig. Dat kun je afleiden aan de woorden: ‘Ik zeg jullie’. Dat onderstreept dat het echt zo is.

 

En nu komen onze vragen. Wat geeft Hij dan? Sommigen hier zullen misschien zelfs teleurgesteld zijn: ‘Hij gaf mij niks. Niet dat ik weet, tenminste.’ En laat ik zeggen: dat kan ook een hele aanvechting zijn. Soms denk ik ook wel eens in bepaalde situaties – waar er ook heel concreet, heel onbeschaamd voor gebeden is: had God nou echt niet dit of dat kunnen geven? Waarom zou Hij dat dan niet gedaan hebben? Ik denk dat iedereen die gedachte, dat gevoel wel herkent.

 

Maar Jezus is hier glashelder[8]: je krijgt! En dat wil ik graag laten staan: je krijgt. God geeft. Echt wel.

Op het gevaar af dat het heel clichématig zal klinken: God geeft – maar niet altijd wat jij wilt. Niet altijd dat wat jij vraagt.

 

Als Jezus die bekende woorden spreekt: vraag en je zult ontvangen enz. dan staat er nou net niet bij dat je zult ontvangen wat je vraagt. Misschien krijg je iets anders. Als je bij de voordeur aanklopt, blijft-ie misschien wel gesloten. Misschien gaat de achterdeur wel open. Of misschien zet God ergens een raam open. Of zoals ik een keer eerder zei: als God ergens een deur dichtdoet [want dat kan ook!], gaat er vaak ergens anders een raam open.

 

Daarom denk ik dat we altijd vol verwachting moeten zijn als we bidden[9]. Als we aanhoudend bidden, als we onbeschaamd bidden. Altijd vol verwachting om ons heen kijken, om te zien wat God doet. Misschien wel op een heel ongedachte plek.

Dat is iets wat we moeten leren. Deze les is nooit echt helemaal geleerd.

“Heer, leer ons bidden” – vroegen de discipelen. Nou, dit mogen zij en wij leren: God geeft. Op zijn tijd en manier. Maar Hij geeft. Jezus is er stellig over: ik zeg jullie ‘vraag, zoek, klopt – en …’.

[10=zwart]

Als je de volgende verzen leest, dan lijkt het wel alsof Jezus onze reactie of onze moeite, aanvechting heeft voorzien. Want Hij geeft nog een praktisch voorbeeld. Het beeld spring weer terug van vriend naar vader. Dat is denk ik ook het Bijbelse hoofdbeeld: Vader.

 

Nu maakt Jezus de vergelijking met een aardse vader. Zijn zoon of dochter vraagt hem om een vis. Nou, dan zal die vader dat kind toch geen slang geven? Lijkt een rare move. Hoezo een slang? Maar de vis die Jezus hier bedoelt – blijkt uit het Griekse woord – was een soort aal. Lijkt dus wel een beetje, zeker van een afstandje, op een aal. Maar dat is gemeen! Dat kind denkt een vis te krijgen en die vader geeft dan iets wat daar wel op lijkt, maar dat helemaal niet is. Die vader geeft dan juist iets slechts. Terwijl dat kind er – daar is het kind voor – terecht vanuit gaat dat het iets goeds krijgt.

Het andere voorbeeld is al net zo. Van een afstandje lijkt een schorpioen wel wat op een ei. Maar een schorpioen is een levensgevaarlijk beest, daar moet je niet door gestoken worden.

Nou, zegt Jezus: geen vader zal toch zo doen, een kind een slang geven ipv een vis of een schorpioen ipv een ei? Geen vader zal dat doen. Nee, jullie [even heel direct: jullie, niet: zij], hoewel jullie slecht zijn, geven goede dingen aan je kinderen.

Dus wat denk je? Wat zal God doen? God die zelf helemaal goed is. In wie geen kwade neigingen zijn. Zal Hij dan iets slechts geven?? Het antwoord kan duidelijk zijn: nee, natuurlijk niet. God zal ook het goede geven. Nogmaals, misschien niet wat je graag wilde. Misschien niet dat wat je dacht toch echt nodig te hebben. Dat kan. Maar Hij houdt je nooit voor de gek. Hij zal je ook nooit iets slechts geven. Nee, Hij geeft echt het goede.

 

Wat is dan dat goede? Het laatste zinnetje lijkt daarop in te zoomen. Er volgt een soort conclusie. Eentje die mogelijk wat teleurstellend kan overkomen. Want wat krijg je dan als gelovige, als discipel, als kind van God? Als je bidt dan krijg je de Heilige Geest.[11] Sowieso. Ten onrechte staat er: ‘aan wie Hem erom vragen’. Dat woordje erom staat er nou net niet! En dat moet je er ook niet bij lezen, want dan beperk je de betekenis van wat Jezus hier zegt enorm. Hij zegt juist: wie bidt, wie vraagt, wie klopt, die krijgt sowieso Gods Heilige Geest. Of je daar nou met zoveel woorden om gevraagd hebt of niet.

 

Misschien zeg je: wat heb ik daaraan? Als ik bijna omkom van de honger, dan heb ik brood nodig. En niet de Heilige Geest. Ik denk dat we het niet tegen elkaar hoeven uit te spelen. In het Onze Vader is immers de eerste van tweede serie van drie beden: geef ons vandaag het brood dat we nodig hebben. En die ene vriend gaf immers ook brood mee aan die andere. Matteüs heeft een min of meer gelijke passage en bij hem staat er – waar we in Lucas lezen: Heilige Geest: het goede.

Misschien heeft Jezus allebei gezegd. Of heeft Hij dit onderwijs meer dan één keer geven.

 

Bij Lucas lezen we in ieder geval dat God zijn Geest geeft. Ik hoop dat duidelijk is dat ook Lucas Jezus niet laat zeggen: je krijgt de Geest en verder niks. Dat zou in strijd zijn met de rest van het gedeelte.

Daarom denk ik dat we er geen probleem van moeten maken, maar deze slotzin juist als een soort toetje moeten zien! God geeft iets wat niemand anders je kan geven: zijn Geest. Hij geeft zichzelf aan je. En dat betekent: ook als ik door de bodem van dit bestaan dreig te zakken, dan ben Ik er nog. Dan woon ik met mijn Geest in je. En die zal je dragen. Met dankdag zullen we het nog hebben over de innerlijk rust, de vrede die dat geeft. Onafhankelijk van de omstandigheden.

 

God zelf zal bij je zijn. Wat zeg ik: in je wonen.

Veel mensen kunnen daarvan getuigen. Als het op catechisatie gaat over bidden en over de vraag of het ook ‘werkt’, of er dan ook iets ‘gebeurt’, dan word ik elke keer weer getroffen als iemand zegt [en dat gebeurt geregeld]: ik merk dat ik dan rustig word. Misschien verandert er verder aan mijn omstandigheden niks, maar ik word wel rustiger.

Die ervaring ken ik ook. Er komt een stuk rust over me. Een dag zonder gebed is meestal een dag vol onrust.

 

* * * [12]

 

Heer, leer ons bidden. Met die vraag van de discipelen begon dit gedeelte. Ik denk dat wij, discipelen van vandaag, nog altijd net zoveel te leren hebben als de discipelen van toen.

Bidden is geen techniek. Iets waarvoor mooie volzinnen vereist zijn. Bidden is niet iets dat volgens de regels der kunst moet. Nee, bidden is: overgave. In relatie staan met de Heer. Alles van Hem verwachten. Openstaan voor wat Hij geeft, hoe Hij het geeft. Je er vol verwachting naar uitstrekken. Er bij Hem op aan dringen. Onbeschaamd zijn.

Bidden is: zijn Geest ontvangen. Kracht voor elke dag.

Wij hebben nog veel te leren. ‘Heer, leer ons bidden’.