Vrijgemaakt in Noorwegen - 1
Bewerking van eerdere artikelen uit 2009
Maarten van Loon, augustus 2017/december 2024
Al enige jaren is Noorwegen een relatief populair emigratieland voor Nederlanders voor wie ons eigen land te klein, te vol, te onrustig enzovoort is geworden. De volksaard van het Scandinavische land met zijn op veel plaatsen nog ongerepte en ruige natuur blijkt goed te passen bij de onze.
In de periode april 2004 tot augustus 2006 mochten we een poosje in één van de buitenwijken van de Noorse hoofdstad Oslo wonen, werken én … kerken. Van de kleine Lutherse kerkgemeenschap waarvan we daar lid waren, geef ik in twee artikelen een impressie.
In dit eerste artikel van het tweeluik beschrijf ik onder andere de geschiedenis van deze kerkgemeenschap, met daarin aantal verrassende parallellen met die van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt).
Noorwegen sociaal-economisch
Van Noorwegen wordt wel eens gezegd dat het het laatst overgebleven communistische land in Europa is. Het verschil met de voormalige Oostbloklanden zou zijn dat in Noorwegen het socialisme wel succesvol is geweest. Een kanttekening is hier wel op z’n plaats: de hoge welvaart in het land drijft voor een groot deel op de verdiensten van de olieproductie.
Olie
Tot de oliecrisis van begin jaren ’70 was Noorwegen dan ook een relatief arm land. Daarna heeft het land zich in hoog tempo ontwikkeld tot één van de rijkste landen ter wereld.
Hoge arbeidsparticipatie
Een andere peiler naast de olieinkomsten waarop deze welvaart rust, is de hoge arbeidsparticipatie: nergens in Europa vind je zoveel fulltime tweeverdieners. Dit wordt door de overheid dan ook gestimuleerd en mogelijk gemaakt door betaalbare kinderopvang voor iedereen. De gedachte hierbij is dat het land, dat zo’n 5 miljoen inwoners telt, alle arbeidskrachten nodig heeft.
"Gelijkstelling"
Tegelijk zit er ook een wijd verbreid gelijkheidsbeginsel achter, onder andere resulterend in de gedachte dat vrouwen gelijke mogelijkheden moeten hebben om zich beroepsmatig te ontplooien als mannen. In het algemeen is gelijkstelling in de Noorse politiek een gevleugeld woord.1 In de Noorse samenleving kom je het achterliggende principe dan ook geregeld tegen. Zo vermoed ik - om maar een voorbeeld te noemen - dat de veel geroemde integratie van gehandicapten in de samenleving mede hieruit voortkomt. Een ander voorbeeld is dat de beloningen voor hoogbetaald en laagbetaald werk veel dichter bij elkaar liggen dan in andere westerse landen. Het zal duidelijk zijn dat dit gelijkheidsprincipe voor- en nadelen heeft. Het openstellen (onlangs) van het huwelijk voor personen van hetzelfde geslacht zullen veel christenen tot de nadelen rekenen.2.
Persoonlijk zie ik in de praktijk grote nadelen van het hoge percentage tweeverdieners. Alleen al het feit dat veel kinderen vanaf heel jonge leeftijd vijf volle dagen per week aan de kinderopvang worden uitbesteed. Ook wordt het verband wel gelegd met het hoge aantal echtscheidingen. Inmiddels is minder werken voor velen geen optie meer: om het ongekende welvaartspeil in stand te houden, móeten beide partners haast wel een fulltime baan hebben, alleen al vanwege de sterk gestegen woonlasten.3 Verwant aan het gelijkheidsprincipe is de Wet van Jante4, die er kort gezegd op neer komt dat niemand moet denken dat hij of zij boven het maaiveld uitsteekt; de gedachte dat je meer voorstelt, is misplaatst. Hoewel niet iedereen zich met deze wet identificeert, is het onderliggende principe wel degelijk aanwezig in de samenleving en, zoals ik verderop nog zal proberen te laten zien, ook in de kerk. Hetzelfde geldt voor het eerder genoemde ‘gelijkheidsprincipe’.
Kerkelijke kaart
Wanneer de Reformatie zich ook naar Scandinavië uitbreidt, dan gebeurt dat in de Lutherse variant. Het woord gereformeerd kent men er maar nauwelijks. Lange tijd is de Lutherse kerk de staatskerk geweest, maar na Zweden is nu ook in Noorwegen scheiding van kerk en staat doorgevoerd. In de tijd dat wij er woonden, gingen daarvoor al stemmen op, maar was er op dat moment geen meerderheid.
Het overgrote deel van de Noorse bevolking (ca. 85%) is dan ook lid van de (voormalige) staatskerk. Dit percentage, dat al jaren onder druk staat, is opvallend hoog te noemen in een land waarin minder dan de helft zich christen noemt en 30% daadwerkelijk in God zegt te geloven. Veel Noren zien de kerk dan ook maar weinig van binnen: alleen bij bijzondere gelegenheden, zoals huwelijk, doop en confirmatie gaat men ter kerke. Het is op dergelijke momenten dat men van de diensten van de kerk gebruik wenst te maken. Dat is precies wat het belang van de kerk is, zo heb ik - vrij weergegeven - de Noorse premier Stoltenberg eens horen zeggen. De staatskerk is sterk pluriform: je treft er vrijzinnigen én confessionelen aan. De laatsten hebben vaak ‘eigen’ gemeentes, vergelijkbaar met ‘bondsgemeentes’, of eigen samenkomsten in een ‘bedehus’, onder leiding van leken. In dat laatste geval worden alleen voor officiële handelingen voorgangers van de staatskerk ingeschakeld.
Buiten de 'mainstream'
Een kleine 9% van de Noren is lid van een groepering of kerkgenootschap buiten de (voormalige) staatskerk. Het gaat hierbij om katholieken (veelal van Poolse komaf), evangelischen, de Pinksterbeweging en een aantal Lutherse kerkgenootschappen, die zich om verschillende redenen van de staatskerk hebben losgemaakt. Bij één ervan, frikirken5, speelde kritiek op de organisatie van de staatskerk sterk mee. Na de oprichting van een eigen kerkgenootschap in 1877 koos frikirken voor een presbyteriaans kerkmodel, in plaats van voor het episcopale stelsel van de staatskerk. In deze keuze speelde het democratiseringsproces in de tweede helft van de 19e eeuw een rol, maar belangrijker was de overtuiging dat de gemeente naar apostolisch voorbeeld zelf verantwoordelijk moet zijn voor de keuze en aanstelling van ambtsdragers, onder wie ook de predikant. Frikirken heeft gemeenten verspreid over het hele land en telt ca. 21.000 leden. Ongeveer in dezelfde tijd als frikirken ontstaat om heel andere redenen het kleinere DELK, of voluit Det evangelisk-luterske kirkesamfunn6. Van dit kerkgenootschap zijn wij ruim twee jaar lid geweest. Hoewel er allerlei verschillen zijn aan te wijzen tussen DELK en de Gereformeerde Kerken in Nederland, zijn er een aantal opvallende parallellen. Die zal ik hierna schetsen aan de hand van de geschiedenis van DELK en de situatie van vandaag. Ik besluit dit tweeluik met een paar leerpunten uit deze toch wel bijzondere ervaring.
Voorgeschiedenis van DELK
Vandaag de dag bestaat DELK uit 14 gemeenten met in totaal zo’n 3400 leden. Deze gemeenten liggen allemaal in de zuidelijke punt van Noorwegen, grofweg ten zuiden van de lijn Oslo-Bergen. De meeste ervan zijn gelegen aan of vlakbij het Oslo-fjord in de provincie Vestfold. Het is het gebied dat historisch gezien het meest contact had met de rest van Europa en hier is dan ook het Piëtisme aan land gegaan, dat in de 18e eeuw overal in Europa opkwam.
Hans Nielsen Hauge
Een bekende opwekkingsprediker op het ‘platteland’ van zuidelijk Noorwegen was Hans Nielsen Hauge (1771- 1824), die behalve door Lutherse piëtisten en voorlopers als Johann Arndt, geraakt was door de mysticus Johannes Tauler. Net als Tauler was Hauge zelf een lekenpredikant die er vanuit eigen geestelijke ervaringen niet voor terugschrok predikanten en theologen terecht te wijzen. Dat werd Hauge uiteraard niet in dank afgenomen en heeft er mede toe geleid dat zijn activiteit als rondtrekkend prediker hem meermalen in de gevangenis heeft gebracht. Hauge stoorde zich namelijk niet aan het konventikelverbod dat sinds 1741 van kracht was en hield opbouwbijeenkomsten7 op boerderijen en andere plaatsen zonder goedkeuring van de plaatselijke predikant. In 1804 resulteerde dit zelfs in 10-jarige gevangenisstraf en een hoge boete.
Piëtisme
De prediking van Hauge en anderen vormde de basis voor het ontstaan van piëtistische groeperingen. Men liet zich vooral beïnvloeden door geschriften van Duitse origine, zoals die van Spener, Arndt en Francke. Een figuur die veel invloed heeft gehad, is de Deen Erik Pontopiddan (1698-1764), die enige tijd in Noorwegen actief is geweest en nadien ook nog in Nederland heeft gestudeerd. Tot op de dag van vandaag wordt zijn catechismusverklaring nog gelezen, alsmede zijn boek De spiegel van het geloof of de kentekenen van Gods kinderen8, waarin het geloofsleven en de vruchten van het geloof worden geschilderd.
Na Hauge
Na Hauges dood deelden de Haugiaanse gelederen zich in tweeën. Onder invloed van de Zweedse opwekkingsprediker Carl Olof Rosenius (1816-1868) ontstond er een meer ‘evangelische’ tak. Anderen waren hier huiverig voor, bang als ze waren voor goedkope genade die niet tot de ‘rechte’ boetvaardigheid en heiligmaking zou leiden. Zij benadrukten juist het beleven van de aanvechting, de eigen zondigheid en zwakheid. Als gevolg daarvan kwam ook de eigen heilszekerheid op losse schroeven te staan. Uit deze laatste tak is in 1872 DELK uiteindelijk voortgekomen.
Van schoolstrijd tot vrijmaking
Het is nooit de bedoeling van Hauge of zijn volgelingen geweest om tot de oprichting van een nieuw kerkgenootschap te komen. Men wilde juist de kerk van binnenuit hervormen. Dat er toch een nieuw kerkgenootschap ontstaat, is het gevolg geweest van een langdurige schoolstrijd.
Het begon allemaal met een wijziging in de wet op het lager onderwijs, die in 1860 van kracht werd en de daarmee verband houdende invoering van een zogenaamd leesboek. Ook voor de invoering van dit leesboek was het doel van het onderwijs dat de leerlingen leerden lezen, schrijven, rekenen en zingen, maar het doel was vooral godsdienstonderwijs. Maar in de praktijk leerde, mede als gevolg van de korte schooltijden, nog niet de helft van de leerlingen lezen en schrijven. Daarbij kwam dat de leesstof bestond uit de bijbel en eventueel andere opbouwende literatuur en dat het zangrepertoire zich beperkte tot gezangen. De school was er dus vooral voor godsdienstige vorming, zeker in de ogen van de Haugerianen.
Volgens de nieuwe wet moest het accent echter komen te liggen op algemene vorming, tot christen én tot burger. Deze opvatting bracht met zich mee dat het ‘leesboek’ ook volksverhalen, sagen en Scandinavische literatuur bevatte. Daar kwam nog bij dat er ook bezwaren leefden tegen de godsdienstige inhoud van het ‘leesboek’.
In 1866 leidde dit alles er toe dat 76 ouderparen in de regio Ramnes (in de provincie Vestfold) hun kinderen van school haalden en eigen scholen begonnen. Al snel kwam het op diverse plaatsen in het gebied langs het Oslo-fjord tot stichting van eigen scholen. Daarmee was het probleem echter niet geheel opgelost, want ook deze private scholen moesten voldoen aan de door de overheid gestelde eisen. Op verschillende momenten komt het dan ook tot confrontaties met de autoriteiten, in de ene plaats eerder dan de andere. Soms gaan de lokale autoriteiten mee in een ruime interpretatie van de schoolwet, maar lang niet altijd en overal.
Een complicerende factor is dat de lokale predikanten voorstander zijn van de nieuwe wet en het ‘leesboek’ en tegelijkertijd toezichthouder en zelfs examinator zijn. Bovendien zijn deze zelfde predikanten ook degenen die het confirmanten-onderwijs geven9. De Haugeriaanse bezwaarden zitten dus in een gewetensconflict: ingaan tegen hun eigen predikanten, of tegen de laatste wil van hun geestelijk vader, Hauge, in een eigen kerkverband beginnen. Dit laatste was in 1845 door de zogenaamde dissenter-wet mogelijk geworden. Deze wet stond andere religieuze stromingen naast de staatskerk toe.
Elling Eielsen (1804-1883), die in 1846 in Noord-Amerika een evangelisch-lutherse kerk had opgericht en gold als de geestelijke opvolger van Hauge, raadt tijdens een bezoek aan zijn vaderland in 1862/’63 de Haugerianen in sterke bewoordingen aan om over te gaan tot een eigen kerkgemeenschap. Eielsen waarschuwt voor een valse geest in de staatskerk, voor de valse leer die krachtig kerk en school binnengedrongen is en voor het oordeel dat volgens hem niet ver weg is. De Haugerianen staan nu in tweestrijd: blijven of gaan? Die vraag houdt de gemoederen lang bezig en het is met bezwaard hart dat men in 1870 bijna unaniem besluit uit de staatskerk te treden, mede gesteund door een pastorale brief van Luther aan de christenen in Bohemen. Er wordt een comité opgericht en in 1872 is het bestaan van DELK, zij het dan nog onder een andere naam, een feit. Zo mondt een schoolstrijd uit in een heuse vrijmaking.
DELK-scholen
Na deze vrijmaking worden de Haugeriaanse scholen de verantwoordelijkheid van de lokale gemeentes binnen DELK. De ‘leesboek’-kwestie is nooit tot een oplossing gekomen, maar na het hoogtepunt van de schoolstrijd tegen 1870, laten de autoriteiten de ‘leesboek’-kwestie min of meer op zijn beloop, zij het dat er her en der nog wel wat schermutselingen plaatsvinden. De vrije gemeentes besluiten zich bovendien te onderwerpen aan de controle van autoriteiten op de scholen, zij het met een aantal slagen om de arm. In de praktijk slagen ze erin om ‘leesboek’ buiten de deur van hun scholen te houden. Voor godsdienstonderwijs gebruikt men het oude lesboek, Luthers catechismus en Pontoppidans verklaring ervan. Nieuw is dat men besluit om ook het gebruik van een boek over bijbelse geschiedenis toe te staan ‘voor wie daar de gave voor heeft’. Voor wereldoriëntatie gebruikte men een boek van Johann Arndt met de bedoeling om zo te voldoen aan de eisen van de schoolwet op dit punt.
Vandaag
De DELK-scholen van vandaag zijn niet te vergelijken met zoals ze in de begintijd waren. Wat echter gebleven is, is de sterke band tussen kerk en school. Hoewel formeel de band iets losser is, zijn de plaatselijke gemeentes nog steeds eigenaar van de scholen. Alle bestuursorganen worden bemenst door DELK’ers, terwijl het overgrote deel van het docentenkorps uit DELK afkomstig is. Een enkeling komt uit de eerder genoemde bijbelgetrouwe groeperingen binnen de staatskerk. In grote lijnen zou je kunnen zeggen dat qua structuur en bemensing de scholen veel lijken op hoe het gereformeerd onderwijs is georganiseerd. Dat geldt heel nadrukkelijk ook voor de motivatie. In de jaarboekjes van de scholen staat te lezen dat aan de kinderen op grond van de doopbelofte degelijk christelijk onderwijs moet worden gegeven. Minder herkenning wellicht roept de praktijksituatie op. Het aantal identiteitsgebonden uren is op last van de overheid beperkt. Daar komt bij dat de wet eist dat iedereen als leerling moet worden toegelaten. In de praktijk betekent dit dat het percentage niet-christelijke leerlingen op de DELK-scholen vrij hoog is. Wat op zijn beurt heeft weer gevolgen voor het godsdienstonderwijs, waaraan volgens de Noorse wet ook niet zoveel uren besteed mogen worden als op ‘onze’ scholen.
Private scholen
In Nederland kennen we het onderscheid tussen openbaar onderwijs en bijzonder onderwijs. In Noorwegen kent men iets soortgelijks, maar het grote verschil is dat de overheid niet alle kosten dekt van wat men ‘private scholen’ noemt, maar slechts ca. 85%. Het gevolg is dat er schoolgeld betaald moet worden. Dat belet veel niet-christelijke ouders niet om hun kinderen naar een private school te sturen. Door de vaak kleinere klassen staan deze goed aangeschreven. Dat geldt ook voor de DELK-scholen, die - zoals eerder opgemerkt - een hoog percentage nietkerkelijke leerlingen hebben. Dit ziet men echter niet als een probleem, maar als een kans om jonge mensen in contact te brengen met Christus.
In het volgende deel beschrijf ik hoe DELK er vandaag voor staat en wat we van onze kennismaking met DELK hebben geleerd.
Noten
1Noors: ‘likstilling’ 2Het Noors heeft hier een prachtige uitdrukking voor: ‘kjønnsnøytral ekteskap’. Letterlijk: ‘geslachtsneutraal huwelijk’. 3Lees: huizenprijzen. Huren is vrijwel onbetaalbaar en komt veel minder voor dan in Nederland. 4Noors: Janteloven. Deze ‘wet’ bestaat uit 10 geboden. Elk ‘gebod’ ervan verbiedt je op een bepaalde manier om niet te denken dat je ‘iets’ bent. 5Letterlijk: de vrijkerk. Zie www.frikirken.no 6Het evangelisch-lutherse kerkverband. Zie www.delk.no 7Noors: ‘oppbyggelige møter’. 8Noorse titel: Troens speil eller Guds børns kjennetegn. 9Wij zouden zeggen: belijdeniscatechisatie. De confirmatie vindt meestal plaats op ca. 16-jarige leeftijd.