Is het allemaal goud dat er blinkt?
Over bouwen met goud, zilver en edelstenen of met hout, hooi en stro
Preek n.a.v. 1 Korintiërs 3: 9b-15
De Olympische winterspelen in Sotsji zijn voorbij.
Nederland: best goed gedaan. Veel medailles [record]. Ook een aantal gouden plakken.[1]
Daar ga je toch voor als sporter: voor goud?!
Maar: niet altijd lukt dat.
Neem nou Sven Kramer.[2] Iedereen (incl. hijzelf) overtuigd: hij gaat goud winnen [op de 10 km.]
Aan de basis [in termen van onze tekst van vandaag: het fundament] lag het niet.
Die was goed: goed getraind, goede conditie, 1500m laten schieten, goede techniek.
En toch … niet gehaald. Geen gouden medaille voor Sven Kramer op de 10 km.
Nou is zilver natuurlijk ook mooi – en als neutrale Nederlander maakt het natuurlijk verder ook niet uit, er stonden immers 3 NL-ers op het podium.
[3=zwart]Maar voorbeeld wil ik iets anders gebruiken.
Met onze tekst in gedachten: je zou namelijk kunnen zeggen. De OS zijn ahw de dag van het oordeel. De dag van de vuurproef. Dan moet blijken wat je werk waard is: goud of niet.
Daarover gaat deze preek. Ik laat dat schaatsen nu los. Ik hoop dat het voorbeeld duidelijk is.
Maar nu gaat het over ons werk in de gemeente.
Daar zijn we soms heel druk mee in de weer.
Maar … is het allemaal goud wat er blinkt?[4]
Als we samen bouwen aan onze gemeente: is het dan allemaal puur goud waarmee we bouwen?[4.1]
[ik gebruik goud nu even als verzamelnaam, tekst heeft het over goud, zilver en edelstenen]
Nog anders gezegd: bouwen we met materiaal dat het vuur kan doorstaan?
Met vuurbestendig materiaal.
Dat denken we misschien – maar echt weten doe je het niet. Of wel?
Dat is een beetje het spannende van deze tekst. Tenminste die spanning voel ik wel: ‘ja, ik ben wel bezig. Ik doe ook m’n best. Werk naar eer en geweten. Maar zal het toch niet één van die andere materialen blijken te zijn: hout, hooi of stro?’ [wel brandbaar; één vonkje en …]
‘Wat gebeurt er straks als bij het oordeel het vuur erover gaat?’ [4.2]
Ja, want dan weet je het pas. Deze tekst zegt niet – juist niet – dat je nu al kunt weten wat goud is en wat niet. Voor alle duidelijkheid: dat zeg ik niet ter relativering, in de zin van: dan maakt het niet uit. Als je het toch niet kan weten …
Nee, het is eerder een aansporing tot bescheidenheid. Je doet je best, je gaat voor goud. En als je dat naar eer en geweten doet, dan heb je misschien ook het idee dat het goud is. Maar of dat ook echt zo is …?
Dat is dus de spanning in deze tekst. Ik bouw wel – maar is dat nou met niet brandbaar materiaal of met materiaal dat wél brandbaar is?[5]
Ik denk wel eens: Hoeveel van mijn preken zullen in vlammen opgaan? [5.1]En cat. lessen? En pastorale bezoeken – van mij, van jullie als ouderlingen, diakenen? Ons werk in de kerkenraad?
Ik begin expres even hier. Want in dit gedeelte gaat het in de eerste plaats over degenen die leiding geven in de gemeente[5.2]. Het geheel van dit gedeelte maakt dat duidelijk. Dus ik, de ouderlingen, de diakenen, worden als eerste aangesproken.
Toch denk ik dat we het gelijk wel breder mogen trekken[5.3]. Als ik me niet vergis is er in dit gedeelte een geleidelijke overgang van [zegmaar] de leiders, voorgangers naar iedereen. Het woord leider o.i.d. valt niet eens. Paulus houdt het juist wat vaag: ‘ieder moet erop letten hoe die bouwt’ en ‘ieders werk zal in het vuur komen’.
En dat is eigenlijk ook wel logisch: want iedereen bouwt toch mee? Samen zijn we toch gemeente, bouwwerk van God [vs. 9: meervoud: u=jullie, zoals steeds; dus gemeenteleden aangesproken]? En samen bouwen we toch aan die gemeente?
Dus we kunnen ons allemaal die spannende vraag stellen[6]: ‘tja, als straks het vuur over mijn werk in de gemeente gaat – of nog breder: mijn leven als christen, mijn bouwactiviteiten – wat zal er dan overblijven?’
Weet je wat ik wel eens denk?
Ik denk: als het vuur over al mijn werk gaat … oeps wat zal er dan een hoop verteren, in rook opgaan. Brokkelwerk blijken te zijn. Misschien dat als het vuur uitgewoed is er op het fundament tussen de as her en der wat stukjes goud liggen.
Misschien herken je het wel, die gedachte. En dat je er dan wat beschaamd bij staat. De hele boel in rook opgegaan en dan zelf worden gered, door vuur heen – zoals vs. 15 zegt. Wat een narrow escape! Kiele-kiele.
* * *
[7]
Gelukkig dus maar dat er een heel stevig fundament ligt!
Als een gebouw vernietigd wordt (door brand bijv.), ligt vaak het fundament er nog.
Gelukkig dat ons bouwwerk ook zo’n fundament mag hebben.
Dat mag een stuk ontspanning brengen [dus nogmaals: geen relativering, zo van: maakt dus niet uit].
Je redding is er vanwege Hem, Christus.
Ook al brandt al je werk compleet af, dan sta je nog steeds op dat stevige fundament.
En dat is precies waar het om gaat: waar bouw je op?
Bouw je op Christus of op iets anders?
Want dat is opvallend hier. Vers 14 noemt de meest gunstige mogelijkheid: je bouwwerk blijft staan als het vuur erover heen gaat. En vers 15 de minst gunstige mogelijkheid: je bouwwerk vergaat tot as – maar toch word je zelf gered. OK, met schaamrood op de kaken – maar toch.
Maar je zou denken: er is toch nog een veel minder gunstige optie, namelijk je vergaat zelf ook, je wordt niet gered?
Ja, die optie is er ook. En het is ook een reële optie. Kijk maar in vers 16 en 17.
Alleen: dat gebeurt pas als je niet op het fundament bouwt, maar een ander fundament wil leggen.
Als je met afbraakwerkzaamheden bezig gaat, als je het fundament aantast.
Waar dat gebeurt, slaat Paulus een heel andere toon aan.
Pak de brief aan de Galaten er maar eens bij.
Daar zijn dwaalleraars actief, hun leer klinkt aannemelijk, Christus komt er ook nog wel in voor, maar, zegt Paulus, als je meegaat in wat zij zeggen, dan vertrouw je juist niet op Christus, dan zoek je toch nog weer iets buiten Hem om. Kortom, dan ben je dus niet bezig om op het fundament te bouwen.
Ik laat die kwestie verder rusten.
[8]Waar het om gaat is: bouw je op het fundament of niet? Zo ja, dan zul je, ook als het allemaal hout, hooi en stro is, worden gered.
Dat brengt ons bij dat fundament, Christus.[9]
Hij is de reden voor ons behoud. Van ons allemaal.
En daarom vierden we vandaag Avondmaal. Het Avondmaal dat Jezus Christus zelf ingesteld heeft, waar Hij in meerdere opzichten de grondlegger van is.
‘De kerk van alle tijden heeft slechts één vaste grond …’
Het Avondmaal bepaalt ons dus bij het fundament. Bij de diepste kern van ons geloof: Jezus Christus.
Op Hem bouwen we.
* * *
We gaan dus bouwen …
Maar wat betekent dat eigenlijk? Wat zeg je als je zegt dat je op het fundament Christus bouwt? Wat bedoelt Paulus precies als hij die verschillende bouwmaterialen opsomt: goud… hout?
Gauw geneigd: dat bouwen betreft de leer.[10]
Of in ieder geval bepaalde redeneringen, leidend tot opvattingen. Zit een beetje in onze traditie: we gaan bij elk vraagstuk diepgravend de Bijbel bestuderen en dan komt daar een antwoord uit op een bepaalde vraag. Bijvoorbeeld op de vraag of vrouwen al dan niet ambtsdrager mogen zijn. Zoals u weet: een onderwerp dat op de tafel van onze synode ligt.
Of de vraag welke liederen je mag zingen en welke niet – om wat voor reden dan ook. Of de vraag – om nog een ander onderwerp te noemen dat we als gemeente later deze week hopen te spreken – naar de plek van de kinderen in de kerk? Moeten ze altijd in de dienst aanwezig zijn of zijn er ook andere mogelijkheden?
Nou, ik zal niet ontkennen: ook dit hoort erbij. Bij dat bouwen. Absoluut. Laat ik daar duidelijk over zijn. Maar dit is niet het een en al. Er is iets wat minstens zo belangrijk is. Zo niet belangrijker.
En dat komen we op het spoor als we erop letten hoe het fundament precies wordt omschreven: als Christus. Niet: de leer over Christus. Of: het geloof in verzoening door voldoening. En dus: niet ook een beetje door goede werken. De genadeleer.
Dat hoort er allemaal bij. Geen twijfel daarover. Maar zo staat het er niet. Er staat: Christus![11]
En Christus is geen leerstuk, nee Hij is een Persoon!
Daarom geef ik dit antwoord op de vraag wat dat bouwen nou precies inhoudt:
Dat bouwen is: de stijl van het fundament, van Christus, gaan vertonen.
Zijn navolgers zijn. Zijn discipelen.
Toegepast op de gemeente: een leesbare brief, zoutend zout, lichtend licht.
Zoals ik een paar weken geleden al zei: Jezus zoekt geen mensen die het juist wachtwoord kunnen fluisteren aan de hemelpoort, maar discipelen. Mensen die zo goed en zo kwaad als dat gaat willen worden en zijn zoals Hij.
Hij zoekt geen mensen [12]die een mooi boekje kunnen maken waar het allemaal in staat. Bouwwerk van de leer. Misschien allemaal correct. Goud – en toch geen goud als het daarbij blijft.
De brief aan de Korintiërs laat ons verderop zien waarom. Iedere christen zou hoofdstuk 13 uit deze brief moeten kennen, niet per se letterlijk uit het hoofd, maar in ieder geval toch vrij precies de inhoud. [13]Laten we luisteren:
1 Al sprak ik de talen van alle mensen en die van de engelen – had ik de liefde niet, ik zou niet meer zijn dan een dreunende gong of een schelle cimbaal. 2 Al had ik de gave om te profeteren en doorgrondde ik alle geheimen, al bezat ik alle kennis [bv. hoe het zit t.a.v. homoseksuele relaties, m/v in de kerk, noem maar op] en had ik het geloof dat bergen kan verplaatsen – had ik de liefde niet, ik zou niets zijn. 3 Al verkocht ik mijn bezittingen omdat ik voedsel aan de armen wilde geven, al gaf ik mijn lichaam prijs en kon ik daar trots op zijn – had ik de liefde niet, het zou mij niet baten.
[14]4 De liefde is geduldig en vol goedheid. De liefde kent geen afgunst, geen ijdel vertoon en geen zelfgenoegzaamheid. 5 Ze is niet grof en niet zelfzuchtig, ze laat zich niet boos maken en rekent het kwaad niet aan, 6 ze verheugt zich niet over het onrecht maar vindt vreugde in de waarheid. 7 Alles verdraagt ze, alles gelooft ze, alles hoopt ze, in alles volhardt ze.
8 De liefde zal nooit vergaan. Profetieën zullen verdwijnen, klanktaal zal verstommen, kennis verloren gaan – 9 want ons kennen schiet tekort en ons profeteren is beperkt. 10 Wanneer het volmaakte komt zal wat beperkt is verdwijnen.
[15] 11 Toen ik nog een kind was sprak ik als een kind, dacht ik als een kind, redeneerde ik als een kind. Nu ik volwassen ben heb ik al het kinderlijke achter me gelaten. 12 Nu kijken we nog in een wazige spiegel, maar straks staan we oog in oog. Nu is mijn kennen nog beperkt, maar straks zal ik volledig kennen, zoals ik zelf gekend ben. 13 Ons resten geloof, hoop en liefde, deze drie, maar de grootste daarvan is de liefde.
Wat moet ik hier nog aan toevoegen? Proef je dat hier staat: zonder de liefde zou heel mijn/ons bouwwerk in rook opgaan? Mooi term [vorige week, in leespreek van ds. van Dusseldorp]: liefde is het dynamiet. Pak even een stukje uit die preek erbij:
Dat blaast de religieuze argumentatie op. Dat blaast de onderdrukking, wetticisme en claimend gedrag op. Dat blaast bekrompenheid en ongenuanceerdheid op. Zonder liefde kan je moraal nooit christelijk zijn. Zonder eerlijk zelfonderzoek beschuldig je vooral jezelf met elk oordeel dat je uitspreekt. Zonder echte liefde heb je geen recht om een ander iets te zeggen. Gezegend ben je, als je die momenten van inkeer en omkeer kent. En ernaar handelt door je liefdeloosheid te erkennen, er vergeving voor te vragen en nieuwe liefde te zoeken.
[15]Met dit in het achterhoofd, laten we dan onszelf nog eens de vraag stellen: is het allemaal goud wat er blinkt?
[15 even laten staan]
* * *
[16=zwart]
Eén mogelijk misverstand wil ik uit de weg ruimen. Namelijk dat liefde en waarheid twee begrippen zijn die +/- tegenover elkaar staan: gaat om de liefde. Die staat op 1 en de waarheid hobbelt er wat achteraan. Komt op 2 of 3. Beetje populair gezegd: niet de leer maar de Heer.
Maar dat is dus een misverstand.
Liefde en waarheid staan absoluut niet tegenover elkaar. Strijden niet met elkaar.
Voor ons is dit niet altijd even makkelijk hanteerbaar – dat is wat anders.
Maar let dan op Jezus, het fundament. In zijn Persoon waren/zijn liefde en waarheid verenigd.
[17]Tegen een vrouw die overspel had gepleegd zei Hij [nadat Hij iedereen eerst een spiegel had voorgehouden door die briljante uitspraak: ‘wie van u zonder zonde is ….’]: ‘ga naar huis, zondig voortaan niet meer’.
Een voorbeeld van pastorale mildheid, zou ik zeggen. De zonde aangewezen [bij iedereen; iedereen kreeg spiegel voorgehouden!], maar met liefde voor de zondaar.
Nou in die richting moet ik het zoeken, zo moet ik bouwen.
In zijn brief aan de Efeziërs zegt Paulus het zo – ook weer geen tegenstelling!:[19]
De bedoeling is ‘dat wij door ons in liefde aan de waarheid te houden, in alles toe zouden groeien naar Hem Die het Hoofd is, namelijk Christus.’
Zo komen we weer terug bij Christus. Het fundament.[20]
In het Avondmaal hebben we zijn liefde gezien, geproefd.
Dit, dat Hij brood en wijn geeft, als tekenen van zijn gebroken lichaam en vergoten bloed, dat is zijn bouwstijl. Van de minste willen zijn, zelfopoffering, onbaatzuchtige liefde.
Daarom vierden we vanmorgen en vanmiddag Avondmaal.
Om die bouwstijl weer ingeprent te krijgen.
Maar ook omdat we onszelf gewonnen geven. Omdat het bij lange na niet allemaal goud is in ons leven, individueel niet en als kerk niet.
Gelukkig hebben we een heel stevig fundament, Christus! Van Hem zijn we. En zo hebben we allemaal goud!