Aan Gods rechterhand aan het werk: de vernederde verhoogd

Preek n.a.v. HC Zondag 19

Ds. Maarten van Loon, april 2012

Na zijn opstanding is Jezus naar de hemel gegaan. Dat kwam in zondag 18 aan de orde. Zondag 19 gaat daarover verder. Ik heb de preek in 3 punten verdeeld die min of meer de v+a van zondag 19 volgen. Over het eerste v+a hebben we het ’t kortst, over het tweede al wat langer, terwijl het derde v+a over Christus’ wederkomst om te oordelen de levenden en de doden de meeste aandacht zal krijgen. Dan gaat het over het eeuwig oordeel

1. Jezus verhoogd [1]

Jezus zit aan Gods rechterhand [1.1], zeggen de 12 artikelen. Dat is geen overbodige aanvulling of zo. De rechterhand is namelijk de ereplaats. Verschillende keren komen we dat in de Bijbel tegen. Wij kennen de uitdrukking wel ‘iemands rechterhand zijn’. Een hogere functie kun je niet hebben. Jezus heeft dus na zijn vernedering de hoogste plaats. [1.2]

 

Die hoogste plaats had Hij eerst opgegeven. Hij had zich diep vernederd. [1.3] Allereerst door, zoals Fil. 2 zegt, mens te worden en de gestalte van een slaaf aan te nemen. Maar zijn vernedering gaat nog dieper, zegt Fil. 2: ‘Hij werd gehoorzaam tot de dood – de dood aan het kruis.’

 

Hij hing aan het kruis. Drie uur lang was het stikdonker, was er intense godverlatenheid. Ik zei toen: dat is de hel. Dieper wegzinken kan niet. Toen schreeuwde Hij het uit: ‘Mijn God, mijn God waarom hebt u Mij verlaten?’

 

Totale vernedering dus – die nu gevolgd wordt door totale verhoging. Fil. 2 verbindt dat aan elkaar: [1.4] ‘daarom – vanwege die vernedering dus, vanwege het kruis en de godverlatenheid – daarom heeft God Hem hoog verheven en de naam geschonken die elke naam te boven gaat.’

 

Voor alle duidelijkheid: het gaat hier dus niet om een letterlijk zitten. We moeten ons het niet zo voorstellen dat Vader en Zoon letterlijk de hele tijd naast elkaar zitten. Het zitten aan Gods rechterhand betekent dat Jezus de allerhoogste functie heeft gekregen die er maar is. Ef. 1 zegt: God heeft Jezus plaats gegeven aan zijn rechterhand, hoog boven alles en iedereen en heeft alles aan zijn voeten gelegd en heeft Hem als Hoofd over alles aangesteld, voor de kerk, die zijn lichaam is. [1.5]

 

Christus is dus in de hemel hoofd van alles en iedereen, maar vooral van de kerk. In Kolossenzen 1 staat precies hetzelfde: ‘Hij is het hoofd van het lichaam, de kerk.’ En ook in dit gedeelte is sprake Christus’ macht en hoge plaats.

 

Christus zit dus aan Gods rechterhand. Maar daar zit Hij niet stil, maar als hoofd van zijn kerk, van ons, is Hij actief. Hij regeert.

2. Jezus regeert [2]

Jezus regeert alles dingen, zegt de HC. Zo stond het ook in o.a. Efeze 1. Jezus regeert dus niet alleen de kerk. Maar het zal duidelijk zijn: als Hoofd van zijn kerk zal zijn regering van de hele wereld gericht zijn op het welzijn van zijn kerk [2.1] – die Hij zo duur gekocht heeft, waarvoor Hij zich zo diep had vernederd. Christus regeert de wereld niet om de boel draaiende te houden[2.2] – dat doet Hij wel [thema biddag! [2.3]], maar Hij werkt ergens naartoe: Hij wil een nieuwe wereld stichten [2.4], gebaseerd op recht en gerechtigheid. Daar wil Hij al de zijnen definitief in zijn armen sluiten.

 

Daarom gaat antwoord 51 terecht in op wat Christus specifiek voor zijn kerk doet. Want daar is Hij Hoofd van. Zijn lichaam koestert Hij. [3] Hoe doet Hij dat? De HC geeft hier een prachtig antwoord, bestaande uit twee onderdelen.

 

1) Allereerst: [3.1] Hij giet zijn hemelse gaven in ons uit, door zijn Heilige Geest.

Let even op dat uitbundige ‘gieten’ [3.2]. Christus is niet zuinig! Hij giet gaven uit. Het druppelt niet een beetje of zo, maar er komt een dikke straal naar beneden. Je hoeft alleen maar onder die straal te gaan staan [3.3]. En dan wel er midden onder natuurlijk. Anders vang je alleen maar een paar druppeltjes op. Soms vragen we ons wel eens af: waar zijn eigenlijk al die vruchten van de Geest – zo worden toch zo ruim beloofd en benoemd in de Bijbel? Maar misschien moeten we een andere vraag stellen en wel deze: sta ik misschien een beetje aan de rand van die straal – vang ik misschien maar af en toe een druppeltje op?

 

Op één van de gaven van de Geest wil ik apart wijzen. Dat is de gave van het geloof [3.4]. Paulus zegt ergens: niemand kan zeggen ‘Jezus is Heer’ dan door de Heilige Geest. Het feit dat er nog altijd een kerk is, over de hele wereld, maar ook hier bij ons – dat is toch het beste bewijs dat Christus door zijn Geest gaven aan het uitgieten is?

En al onze vervolgde broeders en zusters: zijn die niet een levend bewijs van de werking van Gods Geest? Hoe zouden zij het anders kunnen volhouden als het niet waar zou zijn dat Christus gaven uitgiet in een dikke straal?

[4 – even laten staan!] Kom dus onder die straal staan!

 

2) [5] Er is nog een aspect aan Christus’ regering. Vervolgens: Hij beschermt en bewaart ons. Natuurlijk! Zou Hij zijn duurgekochte lichaam niet beschermen?? [5.1] We zien lang niet altijd hoe – maar met Christus als ons hoofd in de hemel, sta je dus niet alleen in de strijd tegen het kwaad! [5.2] Tegen je vijanden, zegt de HC. Waarmee bedoeld wordt: tegen alles wat je bij je hoofd Christus weg wil trekken.

 

Kortom: de verhoogde Christus, Hij zorgt voor zijn kerk. Hij regeert in het belang van zijn kerk. Het zou raar zijn als het anders was. Hij heeft zich er immers voor vernederd. Daarom [5.3] is Hij nu verhoogd en regeert Hij vanuit de hemel alle dingen met het oog op het welzijn van zijn kerk!

 

Vanuit die hemel komt Hij ook een keer terug. Daarover nu als laatste. Wat meer uitgebreid:

3. Jezus komt om te oordelen [6]

Jezus komt een keer terug. Dan zal Hij al de zijnen in de armen sluiten. Hij komt en haalt zijn bruid! Dan begint de volmaaktheid, zonder wanklank.

 

Maar er zit nog iets tussen. En dat is het oordeel: Jezus komt terug om te oordelen de levenden en de doden.

 

3a over ieders leven gaat het oordeel [6.1]

De Bijbel is daar duidelijk over. In 2 Kor.5 staat: allen zullen voor de rechterstoel van Christus moeten verschijnen. Ieder zal dan krijgen wat hij of zij verdiend heeft.

Dat geldt dus ook voor de gelovigen. [6.2]Ook ons leven komt in het oordeel. Ik wil daar even apart bij stil staan – juist omdat we straks nog een moeilijke vraag te verhapstukken krijgen.

 

In 1 Kor. 3 lazen we: u bent een bouwwerk van God. Bedoeld wordt: omdat Christus het fundament van ons leven is. En omdat we op dat fundament bouwen.

En nu komt het: wat we op dat fundament gebouwd hebben, daar komt op de dag van het oordeel het vuur over. Het vuur gaat erover heen! [6.3]

Wat blijft er dan over? Dat is de grote vraag, zegt Paulus. Dan blijkt waarmee je gebouwd hebt: het goud zal het vuur overleven. Gelukkig: er kunnen dus dingen zijn die het oordeel overleven! Maar andere dingen zijn van hout of zelfs van hooi en stro. Bij dat laatste is één vonkje al genoeg. Dat gaat branden als een tierelier en er blijft niks over.

Ik vraag me wel eens af: wat zal er straks van mijn leven overblijven? Misschien alleen maar een hoopje as. Van al dat hout, hooi en stro dat verbrand is. Misschien, als je goed kijkt, nog ergens wat kleine stukjes goud en wat stukjes edelsteen.

Maar wat zie ik dan vervolgens? Ik zie het fundament! Onaangetast door het vuur.

Ik zie Christus. Ik zie zijn wonden – zijn handen met de spijkergaten er nog in.

Daarom overleven we het vuur – als Hij het fundament is!

 

Dan springt Christus er als het ware tussen [6.4]. De HC: onze Rechter is degene die zich eerst om mij voor Gods rechterstoel heeft gesteld. Hij kreeg de volle lading, waardoor mijn vloek weggenomen werd. En daarom kan Christus dan zeggen: jij, die keren dat jij iets voor die kleinen deed – die keren dat jij iemand die naakt was, kleren gaf; gevangen bezocht; hongerigen te eten gaf – die keren heb je dat aan Mij gedaan. Ik reken het je toe. En dan ontkom je dus tot je eigen verwondering aan het oordeel. [6.5]

 

Dat mag ons bescheiden houden. Door genade word je gered. Je bent niets beter dan een ander. Het mag je ook bescheiden maken in vragen die je verder hebt over het oordeel. Die hebben we allemaal wel denk ik. Maar voor we die stellen, laten we dan wel bedenken: als ik op wonderbaarlijke wijze gered bent, geheel onverdiend, hoe zou ik dan hoog van de toren blazen en allerlei dingen zeggen over hoe God wel en niet zou mogen oordelen?

 

Dat neemt niet weg dat er moeilijke vragen op dit punt zijn of kunnen zijn. In alle bescheidenheid wil ik er een paar aanstippen – voor zover de Schrift er iets over zegt.

3b Gods oordeel zal rechtvaardig zijn [7]

Dat moeten we geloven. [7.1] Of hebben we zo weinig vertrouwen in God? Dat wij het niet overzien, dat is één ding. Maar God? [7.2] Hij kent iedereen toch door en door. Hij doorgrondt je toch helemaal. Dat is het verschil met menselijke rechtspraak. Niet alle bewijzen zijn op tafel gekomen. Getuigen kunnen hele of halve onwaarheden spreken, zonder dat we het in de gaten hebben. Maar bij God ligt dat anders: Hij weet alles. Laten we er maar op vertrouwen dat Hij rechtvaardig oordeelt.

 

Bovendien: wij kennen God toch niet als een tiran, [7.3] die willekeurig handelt? Of nog erger: wiens handelsmerk wreedheid en sadisme is? We kennen Hem toch als een liefdevolle God, die op niemands ondergang uit [7.4]: Hij wil veel liever dat de zondaar zich bekeert en leeft [7.5]. En zegt Jezus zelf niet: er is méér vreugde [7.6] in de hemel over één zondaar die zich bekeert dan over 99 andere die geen bekering nodig hebben?

3c Er is verschil in oordeel[8]

We denken vaak dat iedereen die niet gelooft dezelfde straf krijgt. [8.1]Om het even scherp te stellen: de Hitlers van deze wereld krijgen dezelfde straf als hun onschuldige slachtoffers voor zover ze ongelovig waren. Dat denken we vaak. Maar de Schrift spreekt genuanceerd. [8.2]

Hoe precies wordt niet duidelijk, [8.3]maar wel wordt duidelijk dat er op één of andere manier nuance zit in het oordeel.

[8.4]Kijk maar naar wat Jezus zelf ergens zegt (Mat. 11,20): op de dag van het oordeel zal het lot van Tyrus en Sidon – heidense steden – dragelijker zijn dan van een aantal andere steden in Israël waar Jezus wonderen had verricht, maar waar de mensen niet tot geloof gekomen waren. En dit is niet de enige keer dat Jezus zo’n uitspraak doet.

[8.5]Ook komen we verschillende keren tegen dat ieder naar zijn werken beoordeeld zal worden.

[8.6]Ook wordt duidelijk dat er verschil is tussen of je ooit van Christus gehoord hebt of niet. Treffend komt dit naar voren in Paulus’ toespraak in Athene: ‘God slaat geen acht op de tijd dat men Hem niet kende’.

We krijgen geen passend plaatje, geen schema [8.6]dat ons precies alle mogelijke gevallen uittekent – waarvan we dan stuk voor stuk de redelijkheid kunnen inzien. [8.7]Maar ik vertrouw erop dat Gods oordeel rechtvaardig zal zijn.

3d God komt de wraak toe [9]

God zegt ergens: ‘Mij komt de wrake toe’. Mij niet. [9.1]Ik zou nooit rechtvaardig kunnen oordelen. Maar Hij wel. Hem komt de wraak toe. Hoe gek het ook klinkt, dat is een troostvolle wetenschap. De HC werd geschreven in een tijd dat de brandstapels rookten. Wij leven in het Nederland van 2012 in heel andere omstandigheden. Maar ook in onze tijd is er heel wat bloed, dat net als dat van Abel helemaal aan het begin van de geschiedenis, tot de hemel schreit.

 

Laten we maar eens luisteren wat Miroslav Volf [9.2]daarover zegt. U kent hem waarschijnlijk niet, maar deze Kroaat maakte de oorlog op de Balkan mee. Een oorlog die zich minder dan 20 jaar geleden afspeelde binnen de grenzen van Europa. Volf veegt de vloer aan met een gedachte die je veel tegenkomt, namelijk de gedachte dat omdat God liefde is, zelf geweldloos is, weigert om te oordelen, wij ook geweldloos kunnen zijn. Dat Gods niet-oordelen de basis is voor onze geweldloosheid enzovoort. Volf zegt – en dat geeft te denken: [9.3]

‘zo’n gedachte kan alleen maar geboren worden in de stilte van een woonwijk. In een door de zon geblakerde aarde die gedrenkt is in het bloed van onschuldigen, zal zij onvermijdelijk sterven’.

 

Het is juist omgekeerd, zegt Volf: een niet-straffende god leidt juist tot geweld [10]. Maar alleen als er een wél straffende God is [10.1], word je niet in de vicieuze cirkel van geweld getrokken. Volf trekt uiteindelijk deze conclusie: ‘geloof in het goddelijke oordeel is een noodzakelijke basis voor menselijke liefde en het stichten van vrede’.

 

Juist omdat God oordeelt, kunnen wij dus geweldloosheid preken [10.2]! Omdat we weten dat het kwaad en het onrecht niet het laatste woord hebben [10.3], maar overwonnen zullen worden. Daarom kunnen we de liefde verkondigen. Daarom hoeven we geen kwaad met kwaad vergelden, maar kunnen we de andere wang toekeren. Uiteindelijk oordeelt God en bij Hem moeten, ja mogen we het oordeel laten. Graag zelfs.

 

***

 

Tenslotte. [11] Moet het oordeel je nou bang maken? Moet je denken: stel je voor, straks kom ik toch nog onder het oordeel? Het antwoord is ja en nee.

 

[11.2] Je moet bang zijn als je God niet serieus neemt; niet echt met Hem leeft; hier wel ’s zondags in de kerk komt – maar meer omdat het moet dan omdat het mag; geen ernst maakt met leven zoals de Here dat vraagt: ja, dan hoop ik dat de schrik je om het hart slaat. Want dan beweeg je van Hem weg. En dat is levensgevaarlijk. Jezus zegt ergens (Mat 7,21) [11.3]: ‘niet iedereen die “Heer, Heer” tegen Mij zegt zal het koninkrijk van de hemel binnengaan, alleen wie handelt naar de wil van mijn Vader.’ Hier krijg je het op z’n scherpst: geloven bestaat niet uit religieuze plichten doen. [11.4] Het is echt een leven met de Here in woord en daad. En als dat bij jou niet zo is, dan geldt de regel van het lied dat we straks gaan zingen: ontwaak, u/jij, die slaapt en sta op uit de doden! Want zo erg is het.

 

[11.5] Je hoeft niet bang te zijn [11.6] als je oprecht in Hem gelooft; [11.7] je je leven echt aan Hem probeert te wijden, met vallen en opstaan; dan hoef je beslist niet bang te zijn voor het oordeel. Laat dat je ook niet aanpraten! Geniet juist van het leven met de Here [11.8]. Ga maar onder die straal van gaven staan die Hij uitgiet. En blijf daar staan. [12 – laten staan tot (voorspel op) lied na preek wordt ingezet] Sta steeds op het fundament Christus, Hij die ons Hoofd is. Hij zal over ons lichten.

 

Hij, de vernederde, Hij werd verhoogd. Hij werd Gods rechterhand. Hij leeft en regeert tot in eeuwigheid.