Jona wil niet dat God is zoals Hij is
Preek n.a.v. Jona 1:1-22 en 2:11-3:1-3a
Ds. Maarten van Loon, november 2014. Eerste zondag in de advent. Doopdienst.
Preek
[1=zwart]
Jona moet z’n [weekend]tas in gaan pakken. Hij moet op reis. Naar de grote en machtige en ook: goddeloze stad Ninevé. God zegt: daar moet je naartoe, naar die stad. En daar, in Ninevé, daar moet je – zo staat het er als je heel precies leest: tegen die stad preken.
Ja, tegen die stad. Want die stad ziet er misschien prachtig en indrukwekkend uit, maar het is een stad vol bloed. Een stad die leeft ten koste van heel veel andere mensen. Ongekend wreed is Ninevé tegenover andere mensen. Mensen die ze overwonnen hebben. Dat weten we van een andere profeet, één van de andere zgn. kleine profeten: Nahum [hoofdstuk 3]. Hier, in Jona, lezen we over onrecht dat ten hemel schreiend is. Dat onrecht – ik stel me zo voor: het gekerm van al diegenen die er het slachtoffer van zijn – is zo sterk dat het doordringt, zegt God tegen Jona, tot bij Mij. Oude vertaling: voor mijn aangezicht.
Net zo verschrikkelijk als bij Sodom en Gomorra dus – steden die God omgekeerd heeft vanwege het onrecht, het gekerm dat opstijgt naar de hemel, voor Gods aangezicht komt, zo erg is het dus wat Ninevé doet.
Je zou het kunnen vergelijken met ISIS. Ongekend wreed. Meedogenloos. Naar mijn idee erger nog dan Boko Haram. ISIS – toevallig of niet: het is in precies hetzelfde gebied waar Ninevé ligt. Dat ligt vlakbij de huidige stad Mosul, in Noord-Irak. Mosul – een naam, een stad die we helaas ook in het nieuws vaak genoeg gehoord hebben.
Kortom – even in termen van vandaag, Jona moet dus z’n tas inpakken om naar het ISIS gebied te gaan en daar tegen die ISIS mensen te gaan preken. Of all places moet Jona dus naar het ISIS gebied van zijn tijd!
Maar dat wil hij niet!
Nou, dat kunnen we ons voorstellen toch?
Vandaag krijgen we niet meer een roeping op de manier van Jona. Maar stel je eens voor: jij of jij [aanwijzen] krijgt de opdracht: pak je tas in en reis af naar Noord-Irak, zoek daar ISIS op een preek tegen ISIS. Nou, ik zou dan toch denk ik heel graag willen zeggen: Heer, nee, kunt u niet iemand anders sturen?
Ik zou denk ik ook doodsbenauwd zijn, want we weten allemaal wat ISIS doet met mensen die hun niet aanstaan …
Bij Jona speelt dat nog niet eens zo’n rol. Tenminste, daar lezen we niks over. Nee, wat we wel lezen wijst op iets heel anders. Iets wat we ook heel goed kunnen meevoelen.
Weet je waarom Jona niet naar Ninevé wil? Hij wil niet – moet je horen - omdat hij weet hoe God is. Hij weet wel waar het op uit zal draaien. In hoofdstuk 4 [volgende week meer daarover] zegt hij: ‘Ik wist het wel: u bent een God die genadig is en liefdevol, geduldig en trouw, en tot vergeving bereid’.
Ja, normaal gesproken vinden we dat prachtig. Wie wil nou niet zo’n God? Wij allemaal toch? Maar dan wel voor onszelf. We hebben het er zelfs graag over [zingen we graag, zulke liederen]: God die liefde is, die mij accepteert. Die trouw is, mij niet laat vallen enzovoort. Dat is juist een bron van troost! Geweldig dat God zo is.
Maar … dat heeft zo zijn grenzen. Bij ons dan. En bij Jona. Want die mensen in Ninevé in Jona’s tijd, of de mensen van ISIS in onze tijd – en, om het rijtje nog iets langer te maken, de Hitlers, de Stalins, de Pol Pots van deze tijd – die gunnen we die andere kant van God, namelijk dat Hij straft. Het liefst meteen, met vuur uit de hemel. Als het om hele erge dingen gaat, dan mag God van ons meteen ingrijpen. En stevig ook. ISIS moet zich niet bekeren, vooral niet. Nee, vernietigd worden.
Jona is dus niet bang. Niet voor die mensen in Ninevé. Nee, Jona is bang omdat Hij God maar al te goed kent. En hij voelt ‘m aankomen: mag ik naar Ninevé, tegen die stad preken en wat gebeurt er? Niks! Niks – Gods oordeel zal hen niet treffen. Want zo is God.
Dat zegt de Bijbel ook heel duidelijk. Keer op keer. Na Jona nog veel duidelijker dan het al was.
De Bijbel zegt bijvoorbeeld dit: God stuurde nog liever zijn Zoon Jezus naar de aarde, om Hem daar als mens te laten leven en zijn boosheid over de zonde Hem te laten treffen. Keihard.
[Advent: want alzo lief had God de wereld, dat Hij ….]
Hier zien we dat het waar is wat een andere profeet – Ezechiël [33]. De dood van een slecht mens geeft Mij geen vreugde. Nee, Ik wil dat Hij een andere weg inslaat en in leven blijft.
Hoor je het? God vindt het helemaal niet leuk om slechte mensen te doden. Dat is niet waar Hij op uit is. Als het moet, als de maat vol is, als het té erg is – dan doet Hij het wel.
Maar voordat het zover komt – stuurt Hij eerst een profeet. Eentje die dus tegen de stad moet preken. Echt een donderpreek dus. Maar … gericht op bekering.
De dreiging van oordeel is er. De donderpreek. En als dat niet helpt, dan zal God straffen. Daar kun je zeker van zijn.
Dus: de dreiging is er maar God wil maar al te graag de sluizen van zijn genade openzetten!
[Advent]
Voor iedereen. Moordenaar aan het kruis; werkers van het laatste uur.
Ook naar Ninevé gaat Gods hart uit. Naar A’dam ook! Naar Nederland. Naar alle criminelen. Naar ieder die lak heeft aan God en gebod.
En dat is nou precies wat Jona dwars zit. Dit wil hij niet. Niet voor deze ISIS mensen.
Genade: jazeker, maar niet voor iedereen.
Dit maakt hij niet mee. [verloren zoon, oudste broer]
En dus vlucht hij. Treffend staat er: weg van de Heer. Twee keer: weg van de Heer.[2]
Natuurlijk, Jona weet ook wel: er is geen plek in deze wereld waar je aan de Heer kunt ontsnappen.
Echt logisch is het niet wat hij doet. Maar ergens wel begrijpelijk.
Jona moet naar het [noord-]Oosten, maar in plaats van naar het Oosten gaat hij aan boord van een schip dat zo ver mogelijk naar het Westen gaat.[3 (kaartje)] Tarsis heeft misschien wel helemaal in Spanje gelegen. In die tijd was dat echt het andere einde van de wereld. Zo ver mogelijk weg bij waar hij zijn opdracht had moeten uitvoeren.
[4=zwart]Maar dan wordt Jona in de kraag gegrepen. Hij wil niet dat God zo is, maar God wil niet dat Jona zo is. Want al is Jona 100x zijn profeet en heeft hij tot nu toe altijd zijn werk netjes gedaan, nu gaat hij er vandoor om een heel verkeerde reden. Namelijk omdat hij God niet wil zoals God nou juist met heel zijn wezen is: “genadig en liefdevol, geduldig en trouw, en tot vergeving bereid”.
Juist omdat Jona God in de kern miskent, juist daarom wordt hij nu zo aangepakt door God denk ik. Als het moet organiseert Hij er een storm voor.[5] Want zoveel is wel duidelijk voor die zeelieden: dit is geen gewone storm. Normaal zie je als zeeman een storm ook aankomen. Maar hier hebben ze al snel in de gaten: dit is anders. Hier zijn hogere machten aan het werk. En dus moet iedereen maar bidden tot zijn eigen god.
Alleen Jona bidt niet. Hij slaapt. Tot ze hem wakker maken.[6]
Het korte gesprek dat er dan volgt, spreekt boekdelen. Jona wil echt niet dat God zo is als Hij is.
Als het lot op Jona valt, dan moet hij wel kleur bekennen. Hij zelf blijkt maar al te goed te weten wat die zeelieden blijkbaar ook al beseften: deze storm is niet toevallig. Ergens is er een god die heel boos is ofzo. Een Jona weet donders goed: JHWH zit hierachter. En als het lot op hem valt, vertelt hij het hele verhaal.
[7=zwart]En moet je horen, die zeelieden die in heel andere goden geloven, vragen hem – verwijtend: hoe heb je dat kunnen doen? Ze snappen: voor God kun je toch niet weglopen? Als God je roept, heel persoonlijk, dan kan je toch niet de benen nemen [of het schip] en precies de andere kant op gaan.
Dus: hoe heb je dat kunnen doen?
Beschamend als je zo’n vraag krijgt. Stel je voor: iemand die geen christen is, stelt jou die vraag. Joh, jij gelooft in die God en toch doe je dit of dat. Hoe kun je? Ben jij nou een christen? Ik snap jou niet …
Misschien vlucht je net als Jona wel bij je roeping vandaan.
Nee, jij hoeft niet in Ninevé te preken.
Maar misschien snap je God ook wel niet. In wat Hij doet, niet doet. Hoe Hij is, niet is.
Misschien heb je ook het gevoel: ik wil daar bij weg.
En vlucht je … niet naar Ninevé, maar in een leven waarin je eigenlijk doet alsof Hij er niet is. Alsof je geen roeping hebt.
Gooi je met het badwater het kind weg om zo te zeggen [doopouders, rare uitdrukking (]
Omdat er dingen zijn van God die je niet begrijpt, zet je Hem maar helemaal aan de kant; draag je zijn liefde niet uit, onthoud je een ander die.
En dat die dingen er zijn – dat kan heel goed. Waarom laat God ISIS zo lang zijn gang gaan? Waarom moet een kippenschuur in de brand vliegen? Waarom laat Hij de ebola zo om zich heen grijpen? Waarom …?
Misschien begrijp je het echt niet. Dat kan. Ik denk dat iedereen die aanvechting wel kent, met name de vraag waarom God niet ingrijpt, bepaalde dingen niet heeft voorkomen.
Dan kunnen we het bij tijd en wijle even niet meemaken. Laten we God niet God zijn. Vinden we iig heel moeilijk.
Dat is dus wat Jona doet. Hij laat God niet God zijn, hoe Hij is. En daar laat God het niet bij zitten. Hij gaat de confrontatie aan. Jona begrijpt het – en hij verhardt zich. Zo moet je het wel zien. Hij laat het aankomen op buigen of barsten. Geen gebed om vergeving. Geen belofte aan de Heer: als u deze storm tot bedaren brengt, dan zal ik alsnog naar Ninevé gaan. Geen overgave: Heer, ik begrijp u niet, maar uw gedachten zijn hoger dan mijn gedachten.
Nee, dan maar dood. Overboord. Hij geeft zich wel over, maar dan op een heel andere manier. Het lijkt heel nobel: hij offert zich op voor de rest van de bemanning. Maar had dat nou echt zo gemoeten? Ik denk dat verootmoediging op zijn plek was geweest.
En dan is het opnieuw beschamend voor Jona wat er gebeurt. Jona zegt: gooi mij maar overboord. [8]
‘O nee, dat kunnen we niet doen’, zeggen die zeelieden. ‘Nee, want als dit een man van God is [en daar zijn ze van overtuigd], wat zal die God dan met ons doen als we een dienaar [ook al is het een onwillige] van Hem overboord gooien?’
Bij deze mensen is dus meer respect voor God dan bij Jona. Dat blijkt ook als ze Jona vervolgens wél overboord gooien, omdat de storm steeds heviger wordt. Maar voordat ze Jona overboord kieperen, bidden ze! Ze bidden tot JHWH. Ze bidden om vergeving, om uitredding: laat ons niet vergaan nu wij deze man opofferen. Kun je een voorbeeld aan nemen …
En dan gaat Jona overboord. En de storm komt tot bedaren. Jona maakt niet meer mee wat we nog wel lezen in het verhaal. Die zeelieden zijn nu nog meer met ontzag vervuld voor God. Het zal op een later tijdstip geweest zijn, maar we lezen: ze brachten God een offer en deden Hem geloften.
Ondertussen zweeft Jona ergens onder water in het diepe. Hij zal verwacht hebben te zullen verdrinken. Hij accepteert zijn straf. Het was buigen of barsten. Hij heeft voor barsten gekozen.
Maar … het wordt niet Jona’s dood – maar Jona’s doop!!!
Dat zal ik uitleggen.
Jona heeft zijn dood verdiend. Zo zou je het kunnen zeggen. In ieder geval: zo ziet hij het zelf.
En op een dieper niveau: zo spreekt de Bijbel ook. Niet alleen over Jona. Het staat er zelfs niet eens in dit verhaal. Of hij het echt verdiend heeft of niet. Al is wel duidelijk: Hij heeft God tot in het diepst van diens Wezen ontkend. Niet gewild.
De Bijbel laat ons zien: dat doen wij allemaal, op een bepaalde manier. Wij verzetten ons tegen Hem, tegen hoe Hij het leven bedoeld heeft. In één woord: de zonde. Wij zondigen.
En dat is wat Jona moet leren: ik zit in hetzelfde schuitje als alle andere mensen. Het zelfde schuitje als de mensen in Ninevé, of de mensen van ISIS. Of als die pestkop op school of m’n werk. Ik ben niet beter dan anderen. Ik heb geen streepje voor. Ook niet als ik kan zeggen: ik ben van grote zonden vrij. Denk even aan psalm 19, waar het laatst over ging. Van grote zonden vrij: doordat je dicht bij God leeft. In NT taal: zijn Geest krachtig in je werkt.
Want ook dat is genade. Een geschenk.
Dat moet Jona zien: de genade, zijn bevoorrechte positie. en misschien, misschien kan hij het dan anderen ook gunnen.
Het vervolg [volgende week] laat nog wel zien hoe moeilijk hij dat vindt.
Hier is als het ware deel 1 van de les die hij moet leren.
Want na drie dagen wordt Jona uitgespuugd[9]. Was opgeslokt – dacht ik ga dood. Maar dus: uitgespuugd.
Daar sta je dan. Uitgespuugd ergens op een strand. Je ziet er niet uit. Je vraagt je af of hij nog wel fatsoenlijke kleren aanhad. Vast een weinig verheffend gezicht. Maar je leeft nog! God heeft je in de kraag gegrepen, maar Hij houdt je niet in een ijzeren greep, draait je niet de nek om. Je leeft nog. Je mag verder.
En dat is precies de doop. De doop symboliseert: eigenlijk had je als mens voor je zonden de doodstraf verdiend. Zou God niks te verwijten zijn als Hij ons allemaal liet omkomen. De oorspronkelijke betekenis van het woord ‘dopen’ is: onderdompelen, met als bijklank: onderdompelen om te laten verdrinken. Om iemand dood te laten gaan. In onze taal maar één letter verschil: doop en dood. Houd dat even in je achterhoofd: dood en doop horen ergens bij elkaar en hoor dan wat het NT zegt: door de doop ben je met Christus in zijn dood begraven. [doopsformulier!]
Daar heb je het! Dát symboliseert de doop dus: je moest eigenlijk dood. Maar het hoeft niet: want Christus kwam en Hij stierf voor jou. Daar kon Jona natuurlijk nog niks van weten. Maar Jezus zal later Jona aanhalen en dat op zichzelf betrekken: jullie zullen het teken van Jona krijgen. En daarmee bedoelde Hij: Ik zal drie dagen in het graf zijn en er dan weer levend uitkomen. Onmogelijk, zou je zeggen, maar het zal echt gebeuren. Net zo onmogelijk als drie dagen overleven in de buik van een grote vis. Maar jullie zullen het zien.
In de doop dus met Christus begraven, en zegt het NT dan verder: met Hem sta je ook weer op in een nieuw leven. Niet dat dat dan vanzelf gaat. Kijk maar naar Jona [plaatje!!!]. Die moet nog heel veel leren over wie God is.
Daar heeft hij nu zelf al wel iets van geproefd. Niet dood, maar uitgespuugd ergens op het strand. Hij mag de draad weer oppikken. Misschien niet helemaal van harte, maar nu gaat hij op weg naar Ninevé.
[10=zwart]
Kijk, zo is God dus. Niet uit op je geestelijke dood. Maar op het goede leven. Niet uit op jouw dood. En niet op dat van die vervelende buurman, de mensen die je pesten. Van niemand. Ook niet van ISIS mensen.
Lang na Jona zal Hij Jezus sturen. Om dat nieuwe leven definitief mogelijk te maken. Om het een begin te geven, hier en nu. En een oneindig mooi vervolg daarna, in de eeuwigheid.
Dat is Advent: verwachten dat Hij het doen zal. We kijken verder dan de babykamer God bezig is in te richten, in die stal, daar in Bethlehem. Daar begon het. Maar we verwachten meer, veel meer.