Verantwoordelijkheid

Preek n.a.v. Ruth 1

ds. Maarten van Loon (Dalfsen-Oost), november 2013

[1=zwart]

Soms gaat het leven niet zoals je graag had gewild.

 

[2]Er raast een orkaan over je land, de stad waar je woont. Alles is kapot, je bent een deel van je familie in één klap kwijt, voorlopig zit je ook nog eens zonder werk en zonder eten.

[3=zwart]

Je trouwde met de liefde van je leven. Je hoopte dat je vele gelukkige jaren samen zou hebben, maar het liep heel anders. En nu leef je alweer zo lang zonder je maatje.

 

Je ontdekt dat je een andere seksuele geaardheid hebt. Dat je homo of lesbienne bent. Je had graag een gezin gewild, maar realiseert je dat dat er niet van zal komen. Je wereld stort in.

 

Je gezondheid laat het afweten, en je bent nog zo jong, je had nog zoveel plannen en idealen.

 

Je wilt graag aan de slag, brood op de plank brengen voor je gezin, maar er is geen werk. Het is maar de vraag of je op termijn niet je huis moet verkopen, terwijl je het er zo goed hebt.

 

Even een paar situaties uit de werkelijkheid van alle dag. Dingen die je overkomen, waar je niks of niet veel aan had kunnen doen. [4]Hoe reageer je? Raak je verbitterd, verlies je alle hoop? Word je boos op God?

Het zijn ook situaties die je voor een keuze plaatsen: wat moet ik doen? Niets doen is geen optie. Je moet een keuze maken, verantwoordelijkheid nemen in een situatie die je leven – soms van de ene op de andere dag - zo totaal heeft veranderd.

 

[5]Dat is ook wat er gebeurt bij Elimelech. Een hongersnood zorgt ervoor dat alles heel anders loopt dan ze gedacht hadden. En ze kiezen: ze gaan naar Moab. Het wordt even in een pennenstreek verteld.

En ook: zonder commentaar, zonder veroordeling.

 

Ja, want juist bij heel moeilijke dingen in je leven, waarin je een keuze moet maken, verantwoordelijkheid moet nemen, juist daarbij speelt heel vaak: ‘mag ik wel … dit of dat kiezen?’ Elimelech heeft het zich vast afgevraagd: mag ik wel naar Moab? Vindt God dat wel goed?

 

Moab was namelijk een aartsvijand van Israël. Tijdens de woestijnreis van het volk Israël weigerden de Moabieten het volk Israël van water en brood te voorzien. In plaats daarvan sturen ze Bileam, de waarzegger, erop uit om Israël te vervloeken. En daarom mogen Moabieten niet toegelaten worden – in onze termen: de eredienst – in ieder geval tot in het tiende geslacht. Nou, zoveel tijd is er vermoedelijk nog lang niet verstreken. Nee, als je nou ergens niet moet zijn, dan is het in Moab. En daar wil je als Israëliet gewoonweg ook niet wezen. En misschien mag je daar ook wel niet wezen. Mag het niet van de Here.

 

Maar uitgerekend daar gaan Elimelech en zijn gezin nu als asielzoekers nu naar toe. Als economische vluchtelingen. En net zoals vandaag economische vluchtelingen niet welkom zijn in Europa – je bent illegaal, je krijgt om reden van honger en armoede geen verblijfsvergunning, zo waren Elimelech en zijn gezin vast niet heel erg welkom in Moab. De kans op een gastvrij onthaal was minimaal. En het is dus ook echt niet vanzelfsprekend dat het allemaal goed zou komen, daar in Moab.

 

En toch nemen ze de beslissing: we gaan naar Moab. In hun situatie lijkt hen dat alles afwegend, alles wikkend en wegend, toch het beste. Door de omstandigheden gedwongen – zo zullen ze dat zelf ook gezien hebben. En misschien hebben ze er ook wel om gebeden: ‘Heer wijs ons de weg, geef ons het juiste inzicht’. Ik noem dat expres even, want je krijgt uit het verhaal de indruk dat het wél een gelovig gezin was. Ondanks de vraagtekens die je bij deze beslissing kunt zetten: je moet dit verhaal niet van je afzetten met ‘ja maar … het waren afvalligen’ o.i.d.

 

Maar goed: we kunnen ons er toch van alles bij voorstellen?

[6]Stel je eens voor dat jij Elimelech bent en dat je door een heel erge hongersnood voor een keuze komt te staan. Normaal gesproken zou geen haar op je hoofd eraan te denken om naar Moab te verhuizen. Maar nu, nu is het een optie. Jij en je kinderen worden bedreigd door de hongerdood. Zo’n 50-100 km. verderop is wel te eten. Wat gaat er dan door je heen?

  • Nou, je realiseert je natuurlijk wel: die hongersnood is niet toevallig, nee, die is er om ons tot inkeer te brengen. Als gelovige Israëliet weet je: God had ons een land van melk en honing beloofd. Er zou altijd genoeg te eten zijn (Ps. 81!). Alleen als we ons niet aan het verbond zouden houden, ja dan zou Hij ons straffen met hongersnood, om ons zo tot inkeer te brengen. En dus vraag je je af: mag ik dan wel weg? Weg bij de straf van God. Mag ik me daar wel onderuit wringen?
  • en vervolgens: als ik weg mag, is Moab dan een optie? Over Egypte en Edom, heeft de Here veel positiever over gesproken. Misschien zou dat nog mogen, maar Moab ….? Vanwege het verleden en omdat ze daar de god Kemos dienen. Van alle afgoden heeft de Here ons speciaal tegen Kemos en nog een paar anderen gewaarschuwd. Tuurlijk gaat dat door je heen.
  • Maar aan de andere kant, denk je dan: bij ons doet iedereen ook maar wat goed is in eigen ogen. Dus of dat nou zoveel verschil maakt?! Of onze jongens nu hier of daar met afgoden in aanraking komen … Nee, hier of daar, we zullen er goed bovenop moeten zitten dat de jongens bij de Here blijven. Dat we niet meedoen aan allerlei verkeerde dingen.
  • En trouwens, als we gaan, dan is het maar tijdelijk. Tot we weer terug kunnen.
  • Als ik niks doe gaan mijn jongens misschien wel dood. Even tussen twee haakjes: hun namen beloven wat dat betreft niet veel goeds, het lijkt er namelijk op dat die iets in de richting van ziekte en sterven betekenen. Dus misschien hadden ze al niet zo’n goede gezondheid.
  • Ik kan m’n land nu verkopen. Dan hebben we wat cash, misschien dat we het daarmee redden in Moab.
  • [7=zwart]

    Ik snap die Elimelech wel. Ik zou net als hij er ook over nagedacht hebben om naar Moab te gaan. Misschien had ik het ook wel gedaan. Deze man probeert zo goed en zo kwaad zijn verantwoordelijkheid te nemen voor zijn gezin. Hij staat niet voor een makkelijke keuze. Misschien moet ik, moeten wij, ook maar onze hand op onze mond leggen en er niet te gauw iets van vinden, bijvoorbeeld dat het helemaal fout was. Behalve dat het vaak niet zo duidelijk is, is het natuurlijk ook makkelijk praten over de beslissing van een ander, als je zelf niet voor zo’n keuze staat. Een tijdje geleden hoorde ik daarvoor de term [8]‘the problem of moral luck’ = het probleem dat het geeft als je geluk heb in het leven, in die zin dat je nog nooit een moeilijke keuze hebt moeten maken. Je hebt het altijd makkelijk gehad met de dingen die je moest doen of kiezen. Het was niet moeilijk om de weg van de Here te gaan. Je kiest altijd het goede.

    [9=zwart]

    Maar wat nou als de omstandigheden je dwingen tot een heel moeilijke keuze. Waar doe je doe je goed aan? Wat is Gods wil en hoe kom je daar dan achter? Als het nou allemaal volstrekt duidelijk was, maar zo is het meestal niet. Het is niet zwart-wit. Paar voorbeelden:

  • Moet ik die risicovolle operatie wel of niet doen?
  • Mogen we gebruik maken van de mogelijkheden van IVF? [makkelijk om te zeggen: mag niet als christen, als je zelf niet voor die keuze hebt gestaan en ‘gewoon’ langs natuurlijk weg kinderen hebt gekregen]
  • Moet ik mijn zoon of dochter maar laten begaan of moet ik stevig ingrijpen als hij of zij keuzes maakt die bij de Here vandaan voeren? Laat ik hem/haar maar op bed liggen of ga ik in alle liefde en geduld proberen ‘m mee te krijgen naar de dienst? God wil toch ook niet dat we nog voordat we naar de kerk gaan de zondag al door ruzie hebben ontheiligd?
  • Mag ik of zelfs: moet ik de kerk verlaten als er dingen zijn die mij niet bevallen of die voor mijn besef ook niet voor God verantwoord zijn?
  • Mag de stekker uit de apparatuur die mijn oude moeder in leven houdt? Onder welke voorwaarden wel en wanneer niet?
  • Mag ik een verkering [immers wat anders dan getrouwd zijn] beginnen met die-en-die terwijl hij of zij ongelovig is?
  • Enzovoort enzovoort.

Het leven stelt ons soms voor soms heel ingrijpende keuzes. En dan moet je wat. Dan neem je zo goed en zo kwaad als dat gaat een beslissing. Je weegt alles af en brengt het in gebed bij God. Zo neem je je verantwoordelijkheid.

 

En dat is wat Elimelech doet. [10]Verantwoordelijkheid nemen. De vraag is: doet hij dat goed, maakt hij de juiste keuze? Zo op een afstandje, zonder dat je zelf die keuze hoefde te maken, kun je er gemakkelijk een paar flinke vraagtekens bij zetten. Zou God dit nou echt goed vinden? Wat vindt Hij er eigenlijk van? Die vraagtekens hangen in de lucht, boven deze tekst.

Ik vind het opvallend dat we nergens lezen dat Hij deze keuze voor Moab afkeurde.[10.1] En als Elimelech daar in Moab dan sterft, dan lees je ook niet: en zo strafte God Elimelech.[10.2] Dat lees je ook niet bij de dood van die twee jongens, Machlon en Kiljon[10.3]. Als lezer ben je geneigd dit wel te denken: Elimelech koos fout en dus strafte God hem; de jongens trouwden met ongelovige, Moabitische meisjes. Dat had God duidelijk verboden en daarom stierven ze. Maar de tekst zegt dat nergens.

Trouwens, het zou ook veel te makkelijk zijn om die jongens dat te verwijten.[10.4] Want wat moesten ze anders??? Van het één was het ander gekomen: de hongersnood duurde langer dan ze gedacht hadden. De jongens werden groter, tijd om aan een huwelijk te denken. Kennelijk waren deze asielzoekers aardig geïntegreerd daar in Moab. En zo trouwen beide jongens met een meisje uit Moab. Allemaal het gevolg van die eerdere keuze van vader Elimelech om naar Moab te gaan.

[10.5]Dat had hij wellicht niet voorzien. Als mens overzie je vaak heel veel niet, terwijl je wel je keuzes moet maken. Hier zie je wat de gevolgen van jouw keuzes als ouder kunnen zijn voor je kinderen. [10.6]Denk dus altijd goed na welke gevolgen het zou kunnen hebben als jij een bepaalde keuze maakt! En doe dat biddend, in de verwachting dat de Here je de goede weg zal wijzen.

 

[11]Ik pak even dat punt van de straf op. Want het is duidelijk: [11.1]Noami ziet in alle gebeurtenissen Gods slaande hand. God kan allerlei redenen hebben om iets te doen of iets toe te laten in je leven, maar Naomi kan het maar op één manier zien. [11.2]Ze keert terug als zeer verbitterde vrouw en ze zegt: ‘God heeft mij zwaar geslagen, de hand van God heeft zich tegen mij gekeerd. [11.3]God is tegen mij! Noem mij maar geen Naomi meer [liefelijkheid, mijn geliefde], maar Mara [bitterheid]’.

 

Laten we nu maar niet te snel zeggen: ‘ja maar Noami … zo is de Here toch niet?’ Want: is dit niet herkenbaar? Je kunt je bij dat gevoel toch van alles voorstellen? Naomi had alles verloren. Ze komt met lege handen terug, haar man en beide zoons zijn overleden. De naam van Elimelech zal uitsterven, zo ongeveer het ergste was je in die tijd kon overkomen. Ja, ik kan me er van alles bij voorstellen, bij deze enorm verbittering van Naomi. God krijgt voor wel minder dan dit verwijten van ons. [11.4]We zijn om veel minder wel boos op Hem en roepen Hem ter verantwoording.

 

Ja, ik kan me die verbittering wel voorstellen. Ik vraag me af hoe ik zelf zou reageren als er zulke dingen gebeuren in mijn leven … Zou ik reageren als Naomi of als Job? Job die na het verlies van tien kinderen zegt: ‘de Heer heeft gegeven, de Heer heeft genomen, de naam van de Heer zij geloofd!’ En iets verderop: ‘al het goede aanvaarden we van God, zouden we dan het kwade niet aanvaarden?’

Ik denk dat ik veel dichter bij de reactie van Naomi zou zitten. Er komt even een hele poos geen lof over mijn lippen. Geen aanvaarding, eerder verbittering, vragen, verwijten, boosheid: waarom is dit nodig, Heer. Noem mij ook maar: Mara – bitterheid. Want bitter is mijn lot.

 

[12]Het brengt ons echter wel bij de vraag: hoe zie je God?

Kijk, Naomi verwacht ook niks meer van Hem. Hij is tegen haar. Naar zijn volk heeft Hij omgezien, er is weer brood. Maar voor haar persoonlijk … nee, de Heer zal ook haar nog wel te grazen nemen. Dat verklaart misschien ook waarom ze probeert haar schoondochters uit alle macht terug te sturen: ‘ga toch terug, als je met mij meegaat, heb je echt geen toekomst. Dan deel je eerder in de klappen die God uitdeelt. Ga maar bij mij weg, dan zegent de Heer je misschien wel in Moab’.

 

[12.1]Naomi voelt zich dus onder Gods oordeel staan. Onder Gods oordeel vanwege die foute keuze, de keuze 10 jaar geleden om naar Moab te gaan. Die keuze was helemaal fout. En daarom zijn Elimelech en Machlon en Kiljon nu dood.

 

Naomi ziet God dus zo: Hij is Iemand die jou je verkeerde keuzes blijft nadragen.[12.2] Hij is een straffende God.

Naomi kent God nog niet zoals Hij bijvoorbeeld in Psalm 103 wordt getekend, de psalm van haar achter-achter-kleinzoon David – maar daar weet ze natuurlijk ook nog niks van, van welke plek zij of eigenlijk vooral Ruth heeft in Gods plan. Maar ze kent dus niet die regels uit Psalm 103 waar staat:[12.3]

niet eindeloos blijft Hij twisten, niet eeuwig duurt zijn toorn.

Dus als God al boos op haar is vanwege een eerdere keuze, dan zal Hij haar dat niet blijven nadragen!

Later zal Jezus een verhaal vertellen dat dit overduidelijk maakt: het verhaal van de verloren zoon. Hij komt, net als Naomi, weer terug en mag merken, ervaren: het wordt me niet nagedragen!!

[13=zwart]

Naomi heeft geen vertrouwen meer in God. Niet voor haar persoonlijk. Als je zo gebutst bent: wie ben ik dan om daar wat van te zeggen? Trouwens, Noami zegt God nergens vaarwel, al is ze – zegmaar – in staat van oorlog met God. Maar ergens is dat een teken van geestelijk leven: het geloof in God is er wel, maar gebutst, geknakt. In de psalmen kom je het vaak tegen [ps 6, 13]. Dat laat zien: daar mag je uiting aan geven.

Ook de tekst roept Naomi nergens tot de orde. Dat vind ik het mooie hiervan.

Nee, God werkt hier in dit verhaal heel anders.

Waar Naomi nog vastzit in haar bitterheid, daar is Hij al bezig. Op een manier die je niet verzint.

 

Ietsje pietsje had Naomi er misschien van kunnen zien.

Want Ruth gaat met haar mee.[14]

Nee, we moeten niet op Ruth wijzen en zeggen: Noami, hoezo zeg je ‘met volle handen ben ik vertrokken en met lege handen keer ik nu weer terug; je hebt Ruth toch bij je?!’

Stel je voor dat je je man en twee kinderen verloren hebt. Nou, sommigen hier weten daar uit eigen ervaring iets van wat het is om een kind te verliezen. En dan zegt iemand tegen je: joh, je hebt toch je schoondochter nog?!

Nee, hoe goed bedoeld ook, op die manier moeten we elkaar maar niet proberen te troosten.

 

Ietsje had Naomi dus kunnen zien. Aan Ruth.

Want zij neemt me daar toch een risico zeg! Zij kiest ervoor om asielzoeker te worden – net als Naomi destijds en ze weet hoe dat afgelopen is, zekerheid op te geven en mee te gaan naar een vijandig land. Wie zegt dat ze haar daar met open armen zullen ontvangen? En dan ook nog in het gezelschap van iemand tegen wie God zijn hand heeft gekeerd?

 

Maar waar Naomi als een Moabitische spreekt [de gezindheid van de goden afdwingen], daar spreekt Ruth als een gelovige Israëlische. Dit kan alleen maar het werk van Gods Heilige Geest zijn. Ruths vastberadenheid kan alleen maar van God komen. Moet je horen wat ze zegt: uw volk is mijn volk, uw God is mijn God. Waar u begraven wordt, daar zal ik ook begraven worden. Ik wil helemaal onderdeel zijn van jouw volk.

Dat is dus het werk van de Heilige Geest. En je mag aannemen: die zal hebben gewerkt door Naomi heen en door Machlon en Kiljon heen. Daar in Moab hebben ze iets van de Here, wie Hij is, hoe Hij is, verteld aan Ruth en Orpa. En nu maakt de Geest dit werk af en geeft Ruth deze vastberadenheid: ik ga mee, ik wil bij Israël horen!

 

Naomi ziet het nog niet. Kan het niet zien. Maar Ruth is een lichtpuntje in haar leven. Ruth, in wie God werkt. Ruth, een jonge vrouw, met een sterk karakter, heeft ze aan haar zijde gekregen. Natuurlijk kan ze niet weten van de grootse plannen die God met haar en in het bijzonder Ruth heeft. Maar ook hier in dit eerste hoofdstuk zie je: God is aan het werk. Ook in het leven van Naomi. Hij werkt dwars door menselijke keuzes heen. Hij is zo machtig, zo creatief, zo onnavolgbaar briljant dat het voor Hem een peuleschil is om jouw keuzes, of ze nou verkeerd zijn of goed, in zijn plan in te passen.

 

Dat mag je ook vertrouwen geven om zelf, als je voor iets groots, iets moeilijks komt te staan in je leven, je keuzes te maken, om je verantwoordelijkheid te nemen. Doe het naar beste vermogen, naar beste weten en biddend. God zal het je echt niet nadragen. Achter de schermen is Hij juist aan het werk, neem Hij het in zijn hand. Je weet niet precies wat Hij wel en niet doet. Maar Hij zit echt niet stil.

 

[15]Naomi en Ruth keren terug naar Bethlehem. Dit ‘huis van brood’ doet zijn naam weer eer aan. God heeft omgezien naar zijn volk – het zijn de woorden van Naomi. Terecht! Ook al zoiets: dat volk dat maar deed wat goed was in eigen ogen … dat volk krijgt toch weer hulp van Hem. Zo is God. Weer die woorden van Psalm 103:

niet eindeloos blijft Hij twisten, niet eeuwig duurt zijn toorn

Zo is God. Met eigen ogen kan Naomi het zien aan de oogst die binnengehaald mag worden. Want, zo staat er, het was de tijd van de gersteoogst.

 

In de tijd van de gersteoogst keren Noami en Ruth dus terug. Zo staat het er – maar voor Ruth is dit natuurlijk geen terugkeer. Want Ruth was nog nooit in Bethlehem geweest. Maar toch staat het er zo. Twaalf keer wordt in dit hoofdstuk het woord ‘terugkeren’ gebruikt. Vast niet toevallig, want het is in de taal van het OT precies hetzelfde woord dat ook gebruik woord voor ‘je bekeren’. Bekeren is immers je omkeren op de verkeerde weg en je naar God toe keren. God zelf bewerkt dat: Ruth wordt door Hem op zijn weg gezet. Dat is de cliffhanger van dit eerste hoofdstuk: wat zal Hij door deze jonge vrouw gaan doen?

 

Als lezer pikken we het signaal op. God werkt door alles heen – door jouw en mijn keuzes heen – naar onze terugkeer. Hij is niet tegen je. Hij draagt je de dingen niet na. Hij neemt ze op, werkt achter de schermen. Niet tegen je, maar voor je. Hij brengt ons terug waar we nooit geweest zijn: thuis.