Ouders en kinderen
Preek n.a.v. het vijfde gebod – HC Zondag 39 en Efeziërs 6:1-4
Ds. Maarten van Loon, september 2015
Preek - deel 1
Eerlijk gezegd zie ik wel een beetje tegen deze preek op. Om ‘m nu te houden – maar het begon van de week al. Hoe meer ik bezig was met het onderwerp ‘ouders en kinderen’, hoe meer ik er tegenop begon te zien.
We zijn hier op kwetsbaar terrein. Een terrein waar veel mis gaat. De verhoudingen tussen ouders en kinderen zijn lang niet altijd goed. Op diverse adressen is er op dit punt verdriet. Bij ouders. Bij kinderen. Of bij allebei.
Soms zijn de verhoudingen zelfs ronduit slecht en is er verbittering – om dat woord uit Ef. 6 maar even te gebruiken.
Ik noem even een paar dingen.
Je kunt ouders hebben die altijd maar boos op je zijn. Je doet het nooit goed. Er is altijd een sfeer van ruzie. Hoe moet je dan eerbied voor je ouders tonen?
Je bent inmiddels volwassen, maar je hebt bepaald geen goede herinneringen aan vroeger, thuis. Je opvoeding heeft je getekend – in meerdere of mindere mate.
Je ouders zouden wijs en verstandig moeten zijn, maar ze zijn het niet.
Je doet als ouder echt je best – maar je hebt hele pittige pubers en er is geen land met ze te bezeilen. Je leeft voortdurend in spanning met elkaar.
En dan heb ik het nog niets eens over [seksueel en ander] misbruik. Ik noem het nu, zeg er verderop nog een keer iets – maar daarover gaat het in deze preek verder niet.
Ja, als het gaat om de omgang en verhouding tussen ouders en kinderen – dan is er een hoop gebrokenheid. De HC verwijst er eigenlijk al naar, door erop te wijzen dat je ook met de zwakheden en gebreken van je ouders geduld moet hebben. Ja, dat zal. Maar kan wel ontzettend moeilijk zijn om daar rekening mee te houden … en zo toch op één of andere manier je ouders te ‘eren’.
Kortom – het zou kunnen dat we vanmiddag/avond met deze preek misschien een aantal gevoelige snaren raken. En dat begon ik me dus in de afgelopen week meer en meer te realiseren.
Gevoelige snaren. Bij u, bij jou misschien. Maar ook bij mezelf.
Maar goed – daar hoeven we met elkaar niet voor weg te lopen. Ik wil samen met u en jou proberen zo goed mogelijk te luisteren naar wat de Here ons daarover wil vertellen. Ik nodig je uit om zo te luisteren en hopelijk kun je er dan overheen stappen mocht ik het her en der – onbedoeld, neem dat van mij aan! – niet zo handig formuleren.
***
We gaan nu eerst naar het vijfde gebod zelf, eerste stukje: “Toon eerbied voor uw vader en uw moeder.” Een paar dingen hierover.
Om te beginnen is dit een gebod voor de kinderen. Er staat niet: “ouders oefen het gezag over uw kinderen”. De kinderen worden aangesproken. Even tussen haakjes: iederéén wordt dus aangesproken. Allemaal zijn we immers kind. Niet iedereen is ouder, maar iedereen is wel kind.
Wat vraag God dus van je? Dat je eerbied toont.
Da’s wel goed om even te markeren: God vraagt het van je: Toon eerbied.
Voor wie? Voor je vader en je moeder!
Beide ouders worden dus genoemd. Voor ons logisch, maar in de tijd van het Oude Testament is het bijzonder dat de moeder erbij staat. Ook voor haar moet je eerbied tonen. In Leviticus 19 staat de moeder zelfs voorop: toon ontzag voor je moeder en je vader.
Maar wat is dat eigenlijk, eerbied tonen? Dat is toch niet helemaal het zelfde als gehoorzamen?
Letterlijk staat er ongeveer: maak zwaar je vader en je moeder. In de zin van: geef hun gewicht. Laat hen van betekenis zijn, negeer ze niet, val ze niet af. Respecteer ze.
Zo wil God het hebben. De catechismus zegt: Hij, God, wil ons door onze ouders ‘regeren’. Het is een ordening van God. Zo mogen we dat in het licht van de Bijbel zien. Niet: jij neemt kinderen, maar: God geeft ouders kinderen. Als ouders en kinderen ben je door Hem aan elkaar gegeven.
Als je vader en moeder wordt, een kindje van de Here krijgt, dan vertrouwt Hij dus een uniek schepsel van Hem aan jouw zorg toe. Dan mag je hem of haar gaan opvoeden. En daarbij is dit het doel: dat hij of zij op eigen benen kan staan. Helemaal in het begin van de Bijbel lezen we het eigenlijk al: God stelt het huwelijk in en dan staat er: ‘daarom zal een man zijn vader en moeder verlaten …’ Ja, als kleintjes groot worden, dan verlaten ze je. Dan vormen ze hun eigen levenseenheid. Getrouwd of niet, ze staan op zichzelf. En precies daarop moet je opvoeding gericht zijn. Als ze klein zijn, heb je als ouders het gezag. Maar het doel van de opvoeding is dat ze onder jouw gezag uitkomen. Je kinderen klein houden: dat mag er dus niet bij zijn. Dat is een zonde. Nee, je voedt ze op om ze los te laten.
Voor het zover is, mag je als ouders je kinderen vormen. Dat is je opdracht, zo staat het in Ef. 6. Daar zegt Paulus – en op die plek spreekt hij dan de vaders speciaal aan, maar voor de moeders geldt dit ook: “vorm en vermaan je kinderen bij het opvoeden zoals de Heer het wil”.
Dit zijn belangrijke woorden: vormen en vermanen.
Vormen, dat is: dingen bijbrengen, dingen voordoen, dingen overdragen. Je kinderen leren zó in het leven te staan als de Here dat graag ziet. Dat is wat opvoeden in Bijbelse zin is. Natuurlijk maak je je kinderen ook wegwijs in allerlei heel praktische zaken, waar de Bijbel niks over zegt en die ook niet zoveel met het geloof te maken hebben. Om maar even wat te noemen: hoe je je veters moet strikken, of dat verkeer van rechts voorrang heeft.
In de Bijbel gaat het bij het opvoeden, bij het vormen, om ‘karaktervorming’. Dat iemand – anders Bijbelse uitdrukking – mens van God wordt. In leer en leven; theorie en praktijk.
Als ouders draag je dus niet alleen de geloofsleer over. Hoe belangrijk dat ook is, dikke kans dat het niks wordt als je niet ook de geloofspraktijk overbrengt, als je niet zelf een voorbeeld bent in geloof. Nee, dat moet dus samen opgaan – met als doel: je kind wordt gevormd tot een zelfstandig christen.
En n� pas is het tijd om het over gezag te hebben. Het woord viel al wel een keer. Maar nu dus meer daarover.
Het vijfde gebod zelf zegt er niks over. Ik zei al: dat gebod luidt niet: ouders voer gezag over uw kinderen. Laat staan: wees autoritair. En ook Paulus zegt dat hier niet. Nee, net als het vijfde gebod spreekt hij de kinderen aan: “kinderen, gehoorzaam je ouders.” Dat er daarbij sprake is van gezag van de ouders – dat is logisch. En ook Bijbels. Gods ordeningen zijn zo dat er sprake is van gezag. We hebben dat ook gelezen. We zijn begonnen bij 5:21. Daar begint het gedeelte over gezag en gezagsverhoudingen met een algemene oproep: “aanvaard elkaars gezag uit eerbied voor Christus”. En vervolgens werkt Paulus dan verschillende gezagsverhoudingen uit. Expres hebben we dat even helemaal gelezen, ook die verzen over de [gezags]verhouding tussen man en vrouw in het huwelijk. Misschien vind je dat een lastige passage. Maar het gaat me nu om wat erin naar voren komt over de aard van het gezag. In de Bijbel is gezag namelijk altijd dienend gezag.
Op de huwelijkscatechese hebben we het met de trouwlustigen gehad over deze tekst. Allemaal benadrukten ze de onderlinge gelijkheid en gelijkwaardigheid. Maar toen vroeg ik: “ok, maar laten we even aannemen dat het toch zo is, dat de man hoofd is van de vrouw. Hoe zouden jullie [dames] het vinden als je man zo leiding aan je geeft als hier staat? Namelijk, als Christus die zijn kerk heeft liefgehad en zich voor haar heeft prijs gegeven, om haar te heiligen, haar te reinigen met water en woorden en om haar in al haar luister bij zich te nemen, zodat ze zonder vlek of rimpel of iets dergelijks zal zijn, heilig en zuiver?”
Nou, daar hoefden de dames niet lang over na te denken: “ja, dat lijkt me geweldig”.
We spraken er nog wat over door en kwamen bij de vraag: “wie heeft het dan eigenlijk het zwaarst: de vrouw die het gezag van de man moet erkennen of de man die als Christus het hoofd van zijn vrouw moet zijn – hoe? – door zich weg te cijferen?” Ja, zo was de conclusie, dan is het toch wel de man die het ’t zwaarst heeft [al blijft het natuurlijk een prachtige taak!]
Merk je trouwens hoe in dit gedeelte gezag naadloos overgaat in liefde, het goede voor die ander zoeken? In de Bijbel is leiding geven, gezag uitoefenen, altijd dienend. Je dient de ander. En dat doe je door de manier waarop je gezag uitoefent. In liefde voor die ander. Of het nu je vrouw, je kind of je slaaf is. Ik spring even naar het laatste vers dat we gelezen hebben: een meester moet zijn slaaf met respect behandelen en o.a. dreigementen achterwege laten. Zo moet je in het licht van de Schrift niet willen zijn [dreigend], ook al heb je de positie om dat ongestraft te kunnen doen. Ook een meester zal zich dienend moeten opstellen gericht op het belang van zijn slaaf, óók een schepsel van God. Je hebt dezelfde Vader in de hemel. En hij heeft hem of haar aan jou toevertrouwd.
Goed, nu hebben we een beetje een beeld van dit gedeelte over het gezag [dat dus begint met: erken elkaars gezag]. Waar dus middenin het gedeelte over kinderen en ouders staat.
Dat er sprake is van gezag van de ouders over de kinderen is duidelijk. Voor Paulus is dat, als het gaat om jonge, nog niet volwassen kinderen, die het nest nog [lang] niet hebben verlaten, een logische uitwerking van het vijfde gebod. Het is niet het gebod zelf, niet de strekking ervan in zijn algemeenheid, maar een toepassing voor kinderen die nog niet volwassen zijn. Díe staan onder het gezag van de ouders.
Jongens en meisjes, jongeren – zo staat het dus in de Bijbel: je toont eerbied voor je ouders door naar hen te luisteren, door te doen wat ze zeggen. Zo wil God het.
Maar – ouders – tegelijk moet volstrekt duidelijk zijn dat dit gezag nooit alleen maar de vorm kan aannemen van: “gewoon, omdat ik het zeg”. Nooit alleen maar de vorm van “Waarom? Daarom!” Want dan vorm je niet. Paulus heeft het immers over vormen en vermanen. Dan vermaan je eigenlijk alleen maar. Alle gewicht op het luisteren. Maar gevormd wordt er niet. Vormen, dat is: uitleggen waarom we de dingen hier in huis zo doen als we ze doen. Vormen is: die dingen ook voordoen. Ja, en in het opvoeden hoort daar ook vermanen bij: “hé joh, zo doen we dat niet! Hupsakee nu ga je …” enzovoort.
Een voorbeeld. Jantje heeft iets lelijks gezegd tegen zijn moeder. Brutaal geweest. En nu zegt vader er wat van: “Jantje, dat weet je best, zulke dingen zeg je niet tegen je moeder. Ga sorry zeggen!”.
Vader vermaant dus. Maar zou dat werken als hij niet eerst [samen met moeder natuurlijk] Jantje heeft gevormd? Zou het werken als hijzelf nog nooit sorry heeft gezegd? Zou het werken als hij zelf zijn vrouw afsnauwt, als hij helemaal niet hoofd van zijn vrouw is zoals Christus hoofd van de gemeente, en dus zijn vrouw opofferend liefheeft?
Ik denk dat er dan iets niet goed gaat. Helemaal niet goed zelfs. Jantje zal niet echt respect leren hebben voor zijn ouders – en misschien ook wel niet voor andere mensen. Dikke kans dat er gebeurt waar Paulus juist voor waarschuwt: “vaders, maak je kinderen niet verbitterd!”
Let wel: verbittering staat hier tegenover vorm en vermaan. “Vaders, verbitter niet maar … vorm en vermaan.” Anders gezegd, waar niet wordt gevormd en vermaand, dáár ontstaat verbittering.
En let wel: het is dus vormen en vermanen. Beide. Die twee moeten in goede balans zijn.
Waar vormen en vermanen uit balans zijn gaat het mis.
Als er alleen maar wordt vermaand, maar niet gevormd: dan kan je als kind verbitterd raken. Boos. Een negatief zelfbeeld krijgen. Want je doet het alleen maar fout – maar je krijgt niet geleerd hoe het wel moet.
Waar alleen wordt gevormd, maar niet vermaand, daar gaat het ook mis. Dan leer je geen grenzen en dat kan [later] leiden tot onaangepast gedrag met alle gevolgen van dien.
Niet voor niets staat er in Spreuken deze bekende uitspraak: “wie zijn zoon liefheeft, kastijdt [straft] hem”.
Mooi trouwens, dat hier niet iets staat over gezag, maar over liefde: Wie zijn zoon liefheeft …
Ieder ouder weet het ook wel: straffen moet niet gebeuren vanuit eigen boosheid. Maar vanuit het belang van het kind. Voor je je kind straft moet je het eerst weer liefhebben. En dan de straf geven. En dan ook echt eentje die bij de situatie past. Die proportioneel is. En niet vanuit boosheid of wat ook over-reageren. Als je dat steeds doet, dan krijg je op den duur verbittering.
Nu worden hier opvallend genoeg de vaders aangesproken, gewaarschuwd: verbitter je kinderen niet. Vaders hadden in vroegere tijden een veel groter aandeel in de opvoeding dan nu vaak het geval is. Dus dat verklaart misschien dat hier zo nadrukkelijk de vaders aangesproken worden. Maar ook voor vandaag is dit actueel – op een heel andere manier. In menig gezin is de man en vader de hoofdkostwinner en gaat daarvoor ’s morgens van huis en komt aan het eind van de middag weer thuis. Lange werkdag gehad. Moe. Wil rust. En maant dus ook tot rust, kan niet veel hebben aan tafel. Kortom: veel vermaan. Aan tafel en misschien ook wel de rest van de avond.
Veel vermaan – maar hoeveel vorming staat daarnaast?
Ik ben bang dat veel vaders te weinig doen aan vorming van hun kinderen.
Dat is een algemene uitspraak. Ik beschuldig niemand Ga voor je zelf na, als je vader bent [maar ook als je moeder bent]: hoe zit dat bij mij?
***
Ik sluit dit eerste – en langste deel, wees gerust – af met bekende woorden uit Deut. 6:
Luister, Israël: de HEER, onze God, de HEER is de enige! Heb daarom de HEER, uw God, lief met hart en ziel en met inzet van al uw krachten. Houd de geboden die ik u vandaag opleg steeds in gedachten. Prent ze uw kinderen in en spreek er steeds over [daar heb je het dus: het vormen; niet alleen door te praten natuurlijk, maar het ook voordoen!], thuis en onderweg, als u naar bed gaat en als u opstaat. Draag ze als een teken om uw arm en als een band op uw voorhoofd [je hebt ze dus zelf ook echt bij je, niet zozeer aan de buitenkant, maar aan de binnenkant]. Schrijf ze op de deurposten van uw huis en op de poorten van de stad.
Laten we die woorden samen nu ook zingen.
Zingen: GKB gezang 11
Deel 2
We komen nu aan het laatste stuk van de preek. Het vijfde gebod is gegeven in een gebroken wereld, waarin tussen ouders en kinderen de verhoudingen soms ernstig verstoord kunnen zijn. Daar wil ik nu op in gaan.
Om te beginnen: jij als ouder bent net zo goed zondig als je kind.
En jongens en meisjes, jongeren: dat is wel even goed om te bedenken.
Juist met de Bijbel in de hand kun je en moet je ook zeggen: mijn ouders zijn niet volmaakt. Zij zijn zondig, net als ik. En, nog een stapje verder: ik kan volmaaktheid ook niet van ze verwachten.
De HC wijst erop en zegt: dat je met hun zwakheden en gebreken geduld moet hebben.
Voor ik verder ga: dat gaat natuurlijk niet over misbruik en mishandeling. Dan moet je daar helemaal geen geduld mee hebben. Dan moet je naar iemand toegaan die je vertrouwt en het vertellen. Dus als ik de HC naspreek en zeg dat je met de zwakheden en gebreken van je ouders geduld moet hebben dan bedoel ik de “normale” dingen – eigenlijk ook niet normaal, maar je snapt hopelijk wat ik bedoel.
Je ouders, ze zijn een verlengstuk van God. Ja, zo mag je dat op grond van de Bijbel zeggen.
Maar … ze zijn niet God! Ergens las ik dat volwassen worden ook inhoudt dat je juist dat gaat inzien: mijn ouders zijn God niet en dat mag ik ook niet van ze verwachten. Als je nog klein bent, dan zijn je ouders nog min of meer God voor je. “Mijn vader kan alles”. Volwassen worden is: ophouden je vader en moeder als God te zien. Volwassen worden is dat je je vader en moeder verlaat, dat je ze nog altijd eert, maar tegelijk wel afstand van ze neemt.
Volwassen worden is dat je inziet dat je echte Vader en Moeder in de hemel is. Ja, ik zeg expres even Vader en Moeder. Want ik bedoel nu God. Bijna overal in de Bijbel vergelijkt Hij zich met een vader, maar in Jesaja 66 ook met een moeder.
Ik wil dit niet te gemakkelijk zeggen. Want juist als het flink misgegaan is en er behalve vorming veel misvorming is geweest, is juist dit ontzettend moeilijk. Afstand nemen van je ouders: ja, maar God als liefdevolle vader en moeder – dat is dan vaak zo ontzettend moeilijk. Ik wil er nu niet heel veel over zeggen, maar ik hoop dat wat er t.n.t. gezegd je toch een beetje helpt.
En … hoe eer je je ouders als zij je ook behoorlijk misvormd hebben? Of als je heel onwijze ouders hebt? Of als je ouders helemaal niet zo lief zijn en van ze houden erg lastig wordt?
Ja, zulke dingen, zulke vragen komen bij het groter worden. Soms pas als je het nest verlaten hebt.
En – nog zo’n vraag- als je eigen ouders inmiddels op leeftijd zijn, en niet zo goed voor je zijn geweest, hoe moet ik dan invulling geven aan dat vijfde gebod?
Ik kom terug bij de oorspronkelijke betekenis: zwaarte geven. Ze niet afvallen of te kijk zetten. Misschien maar bepaalde discussie uit de weg gaan. Ze waar dat kan waarderen om wat ze je wél hebben meegegeven. Deze gebrekkige ouders – ze zijn God niet, verre van dat, maar God heeft ze een rol laten spelen in je leven – en nu sta je op eigen benen. Zo goed en kwaad als dat gaat.
Ja, je ouders eren – dat kan moeilijk zijn. Maar het is niet voor niets een van de Tien Geboden. Het is ontzettend vormend. Ga maar na, hoe zal iemand die niet leert zijn ouders de [respect]eren, andere mensen respecteren?
Daarom staat dit gebod ook op de overgang van de twee tafels van de wet. Je weet misschien wel: de wet is op twee stenen tafels ingebeiteld. De HC zegt: de ene tafel gaat over hoe we ons tegenover God moeten verdragen en de tweede hoe we ons tegenover onze naaste moeten gedragen. Hoor dit vijfde gebod nou bij de eerste tafel of tweede? Je zou kunnen zeggen: het vijfde gebod is het scharniergebod. Je ouders zijn representanten van God. Hij wil zelf jou door hun hand regeren = vormen en vermanen, opvoeden tot mens/kind van God. En, zo schreef diegene verder, vanuit dit vijfde gebod gaan gebod 6-10 open. Even één voorbeeld, over het zesde gebod, niet doodslaan. Mag je zelf thuis de andere geboden doen. Niet doodslaan = het leven respecteren, van iedereen. Ook van niet aardige mensen. Niemand dood wensen, maar juist levensruimte gunnen. Nou, hoe kom je aan zo’n houding als je niet eerst geleerd hebt om je eigen ouders te [respect]eren? Als je ze, als ze oud geworden zijn, wegstopt in een verzorgingstehuis en er niet meer naar omkijkt?
Ja, wat dat betreft is het vijfde gebod een zeer vormend gebod. Paulus zei: het is het eerste gebod met een belofte. Met andere woorden: het is niet het minste gebod in de wet. Sommigen vertalen zelfs, en dat kan ook: het is een kerngebod. Een primair gebod. Een extra reden om die vertaling te kiezen is dat het derde gebod ook al een belofte bij zich heeft. Nou, of je het nu al primair gebod vertaalt of niet: zie dit gebod maar zo! Als primair, kern, scharnier.
Oefen maar veel met dat vijfde gebod! [Respect]eer je ouders en vandaaruit alle mensen!
***
Nu iets over als dat vormen en vermanen ondanks al je inspanningen niet lukt. Tenminste, als het doel is, zoals ik dat eerder noemde, je kinderen op te voeden tot mensen van God, maar je zoon of dochter neemt juist afscheid van God.
Een kwetsbaar en teer onderwerp.
Iets wat ook de vertwijfelde vraag met zich mee kan brengen: wat doe ik niet goed of heb ik niet goed gedaan?
Daar wil ik een paar dingen over zeggen. Om te beginnen: ongetwijfeld heb je net als alle andere ouders fouten gemaakt. Net zei ik tegen de kinderen en jongeren: je ouders zijn God niet. En nu zeg ik het tegen jou als ouder: jij bent God niet! Van een mens kun je hooguit zeggen: in zwakheid wordt Gods werk volbracht. Da’s één.
En twee: je kunt een ander het geloof ook niet geven. Dat doet God zelf, zonder dat Hij daarbij de verantwoordelijkheid van jou en vooral ook die van je kind uitschakelt. Maar nogmaals: jij bent God niet en hoeft dat dus ook niet te wezen.
En dan nog iets. Vergis je niet: ook als een kind niet de weg van God gaat, dan nog heb je wel heel veel vorming en voorbeeld kunnen meegeven. Je kind heeft van jou hoe dan ook toch geleerd op een bepaalde manier in het leven te staan. En dat zal hem of haar bijblijven.
Jij mocht zo goed en zo kwaad als Christus voor je kind zijn. Vergeet dat niet.
En je weet nooit hoe dat door God nog eens wordt ingezet.
***
Ja, ouders en kinderen. Niet altijd een even makkelijk verhaal. Maar zo wil ik niet afsluiten – met te zeggen dat het een moeilijk gebod is. Misschien is het dat. Maar laten we er nu nog even oog voor hebben dat juist aan dit gebod een enorme belofte verbonden is. Paulus wijst erop: het eerste gebod waaraan aan prachtige belofte vast zit. God verbindt er zegen aan als je je ouders eert en als je als ouders je kinderen in liefde en toewijding vormt en vermaant. En gezien Paulus’ verdere woorden mag ik eraan toevoegen: God verbindt er zegen aan als je in het gezin, maar net zo goed in andere verbanden, liefdevol met elkaar omgaat. Waar gezag liefdevol en dienend wordt uitgeoefend. En waar zulk gezag ook als geschenk van God ontvangen wordt. Ja, waar liefde woont, daar gebiedt Hij zijn zegen.