Preek n.a.v. Gen 11:27-12:9 [meteen dia 1]
Wie zou hier voor geen goud weg willen? Dalfsen: mooie plek om te wonen. Wil je niet weg.
Voor velen geldt: geboren, getogen, al diverse generaties wonen hier. Helemaal gesetteld.
Ja, we gaan wel eens op vakantie, dan trekken we even weg.
Maar stel je voor: je moet je boeltje pakken, definitief vertrekken, je ziet Dalfsen niet weer. Je ziet je
familie niet weer. En verder ook niemand anders ...
Dat is wel even wat anders!
Maar dat is wel precies de opdracht die Abraham van God krijgt: `Abraham, trek weg uit je land, verlaat
je familie, verlaat ook je naaste verwanten en ga naar het land dat ik je zal wijzen'.
Zeker, er volgen woorden van zegen. Maar hij moet wel iedereen achterlaten. Zijn gesettelde leven
daar in Haran opgeven. Abraham moet uit zijn comfort zone. En hij heeft geen facebook om contact te
houden en reiservaringen te delen.
Waarom eigenlijk? Waarom krijgt deze man die we verder niet (nog niet) kennen deze heftige
opdracht? Wat zit hierachter? Die laatste vraag wordt gelijk het eerste punt van de preek.
Onder het thema [2] God roept Abraham gaan we namelijk kijken naar:
1. Het doel van Gods roeping


(het grotere plaatje)
2. De manier waarop God roept

(o.a. de concrete roeping van A.)
3. Abrahams antwoord op zijn roeping

(A.'s geloof ­ recht doen aan Hebr. 11)
We gaan dus ahw `van boven naar beneden' door dit verhaal. 1. Het doel van Gods roeping [3]
We lezen het in de Bijbel. Bekend verhaal. Overbekend. Maar wat is de kern? Waar gaat het om?
Gaat dit nou om een individu, Abraham, die iets heel bijzonders overkomt? [3.1]
En gaat het er dan om hoe hij reageert ­ gelovig, bereidwillig, opofferend?
Ik zeg niet dat die aspecten er niet aan zitten in dit verhaal. Immers ook Hebr. 11 gelezen.
Maar voor we daarnaar gaan kijken: belangrijk om je te realiseren dat er een groter plaatje is.
Eerst moeten we ons realiseren: `ik ben Abraham niet'. Abraham neemt een unieke plek in. [3.2]
Dat blijkt nog niet direct hier in Gen. 11 en 12 - al zit het er al wel wat in.
Maar als je verder leest in de Bijbel dan wordt het steeds duidelijker.
Als je verder leest, kom je op een gegeven moment bij het NT.
Weet u hoe het eerste vers van het Nieuwe Testament luidt?
`Overzicht van de afstamming van Jezus Christus, zoon van David, zoon van Abraham'. [3.3]
Opening van het NT: voert Jezus terug op Abraham ­ David is maar een tussenstation.
Dus als je ten diepste wil weten: `wat zit hier achter' dan: Gods plan om de wereld te redden door Jezus
Christus. [3.4] Daarom roept Hij Abraham. Hier bij Abraham ligt het begin van Gods aanpak van het probleem zonde. En het kwaad.
Misschien mag je wel zeggen: Gods nieuwe aanpak.
Het was allemaal zo goed begonnen: de schepping was [zeer] goed.
Maar toen kwam de zondeval. En het was niet meer zeer goed.
Sterker nog, het ging van kwaad tot erger.
Op een gegeven moment kon God het niet meer aanzien.
De zondvloed kwam. Alles en iedereen kwam om. Behalve Noach en de zijnen.
Met hen begon Hij overnieuw.
Maar het helpt niet. De zonde en het kwaad, ze blijven voortwoekeren.
Een zondvloed zou er nooit meer komen, had God belooft.
God gooit het ­ ik zeg het maar even heel menselijk ­ nu over een andere boeg.
Zijn naam dreigt uitgewist te worden op aarde.
Op de aarde die van Hem is, klinkt zijn naam nog maar nauwelijks. En dan zegt Hij: dat wil Ik anders. Ik neem een volk en dat maak Ik het mijne. Zij moeten een voorbeeld
zijn voor alle andere volken. Door hun manier van leven en door de zegen die ze daardoor zullen
krijgen. [3.5] Israël moet een licht voor de wereld zijn.
Iets daarvan klinkt door in de zegen, de belofte die Abraham van JHWH krijgt: `je zult een bron van
zegen zijn'. En ook in wat er volgt ­ door de NBV anders weergegeven dan NBG '51. Die laatste volg ik:
`in jou zullen alle volken op aarde gezegend worden'. Andere vertaling is inderdaad wel mogelijk, maar
dan zou het moeten worden: `in jou zullen alle volken op aarde zich gezegd weten'.
Dus: Abraham zal voor heel veel mensen een zegen zijn.
Dit overstijgt Abraham.
Hij weet nog niet hoe. Maar hij krijgt het wel te horen: jij zult tot een groot volk worden.
Dat is al een enorme belofte op zich ­ want Abraham en Saraï hadden immers geen kinderen kunnen
krijgen en ze waren inmiddels al op leeftijd, dus menselijkerwijs zou het er ook niet meer van komen.
Maar uit Abraham en Saraï zal een groot volk voortkomen.
En niet alleen dat, dat zal tot zegen zijn van alle andere volken.
Het is denk ik wel eens goed om daar op te wijzen: toen al had God alle volken op het oog.
Het Oude Testament vertelt ons over Israël, het volk dat uit A. voortkomt.
Dat is Gods volk. Zeker. Daar moet zijn Naam klinken. [3.6]Eer ontvangen. Daar moet het leven zijn
zoals Hij het van het begin af het bedoeld. Maar dat volk is geen doel op zich. Het moet licht voor de volken zijn, het is een zegen voor de andere
volken. Sterker nog: die zegen strekt zich uit helemaal tot vandaag. [3.7]
In noemde net het eerste vers van het NT: Jezus Christus, zoon van David, zoon van Abraham.
Dat zit hier allemaal achter.
Daarom kunnen we dopen [vanmorgen / in de dienst van Oost, straks].
De eerste doopvraag zet het meteen op scherp: erken je dat je kind in zonde ontvangen en geboren is?
Dat het eigenlijk Gods eeuwige oordeel zou moeten ondergaan, ware het niet dat Jezus Christus
gekomen is? Dat je kind in Christus Jezus geheiligd is.
Daar mag je in het geloof, als gelovige volmondig `ja' op zeggen.
In Christus Jezus, zoon van Abraham, zoon van David. Het grotere geheel wat we dus moeten zien is: Abraham is onderdeel van Gods reddingsplan.
Hij staat aan het begin ervan.
Als je er even over nadenkt: een wonderlijk plan.
Het is misschien vertrouwd, we horen in de kerk vaak over Gods verlossing. En dat moet ook.
Maar moet je eens kijken hoe dit plan start?!
Een man met de naam Abraham wordt geroepen. Op een heel bijzondere manier.
Laten we maar eens gaan kijken. 2. De manier waarop God Abraham roept [4]
[4.1]Als God roept ­ om een begin te maken met zijn plan, zijn volk, zijn redding door zijn Zoon, dan
roept Hij natuurlijk een sterk persoon. Een goed begin is immers het halve werk.
[ voorbeeld: als je een bedrijf hebt en je zoekt iemand die voor jou een nieuwe markt kan aanboren,
dan zoek je de ideale kandidaat. Iemand met kennis van zaken, goede contactuele eigenschappen etc.]
Nou, kennelijk is Abraham in dit geval de ideale kandidaat. Dat blijkt ook wel ­ hij gaat immers zonder
mankeren direct op pad?! [4.2] Nou ­ daar valt ook nog wel iets op af te dingen ­ kom ik straks even op. Abraham was ­ laat ik het maar gelijk zeggen - `gewoon' een afgodendienaar. [4.3]
Jozua zegt dat later ergens klip en klaar. Terach en zijn zonen, onder wie Abraham, dienden in hun land
van herkomt afgoden. De Bijbel vertelt nergens dat Abraham er op een of andere manier uitsprong. Dat
lees je nog wel over Noach: hij vond om een ons verder niet bekende reden genade in Gods ogen.
Daarom werd hij gespaard. Ging God met hem verder.
Bij Abraham lees je daar niks van. Niet dat hij eruit sprong of zo. [4.4]
In Jozua 24 staat: ze dienden afgoden, maar ik heb Abraham daar weggehaald.
Weggehaald uit een cultuur waarin de mensen de enige ware God totaal niet meer kenden.
De godskennis was ­ opnieuw ­ uitgedoofd. [4.5]
We moeten ons bedenken [kunnen het ons haast niet voorstellen, maar] ze hadden nog geen enkele
bladzijde in hun Bijbel. Er was geen Bijbel. Er was wel kennis ­ maar die verdween steeds meer.
Als je leest welke verhalen er al in de tijd van Abraham in omloop waren over ­ zeg maar ­ schepping
en zondvloed, dan staat dat toch al heel ver af van hoe de Bijbel erover vertelt. We mogen aannemen: Abraham leefde in diezelfde duisternis, geestelijke duisternis.
Maar hij wordt ­ ik gebruik nu NT woorden ­ geroepen tot het wonderbare licht. [4.6]
Geen verdienste van hem. Totaal niet.
[4.7]Typisch God, zoals we nog wel vaker in de Bijbel zullen zien: niet om iemands prestaties, niet om je
uitstekende kwaliteiten, niet om je mooie CV komt God naar je toe en zegt: nou, dan wil ik met jou wel
in zee.
Dat God Abraham kiest, laat iets zien van zijn vrije gunst. [4.8]Dat het echt genade is.
Zomaar komt er roeping op hem af.
[4.9]Zomaar kan er ook roeping op jou afkomen ­ nee, ik bedoel nu niet op de speciale manier als bij A.
Maar wel: dat God tegen je zegt: jou wil ik er ook bij hebben.
Mag ik dat vandaag tegen je zeggen? Tegen u en jou ­ die denkt: `er is niks bijzonders aan mij. Wat stel
ik eigenlijk voor? Zou God zich met mensen als mij inlaten?': Bij God speelt dat geen rol!!
Je ziet het aan zijn keuze voor Abraham. Je hoort het ook terug in de zegen/belofte die hij krijgt: de
bedoeling is dat iedereen in Abraham gezegd wordt. Jij dus ook! We zien ook iets van Gods geduld [5]in de manier waarop Hij Abraham roept.
Vader Terach was immers al op weggegaan naar Kanaän (11:31). [5.1]
Hoe kan dat? Nou, veel later lezen we in de toespraak van Stefanus (Hand.7):
Abraham werd al in Ur door God geroepen. [5.2] [zo ook in Jozua 24]
Kennelijk had hij zijn vader van zijn roeping overtuigd.
En kennelijk wisten ze op eoa manier dat ze richting Kanaän moesten.
Dat punt laat ik verder liggen.
Waar we nu even op letten is wat er vervolgens staat, ook in vers 31.
Bijna geen enkele vertaling besteedt hier goed aandacht aan, maar er staat iets als:
ze kwamen niet verder dan Haran. Anders gezegd: ze strandden in Haran.
Misschien dat ze even niet verder konden [om goede reden], maar vervolgens lezen we: `Ze bleven in
Haran wonen' (NBV). Het staat er iets sterker: ze vestigden zich daar. [5.3]
Van het een kwam het anders vermoedelijk. Het ging hen daar goed ­ ze boerden goed.
Gevolg: De roeping raakt uit beeld. [5.4]
Zo kan dat soms gaan ­ ook bij ons. Je hebt huis en haard. Het is verder wel goed. Waarom zou je je
comfort zone verlaten? En je roeping in het leven als christen raakt uit beeld. Maar niet bij de Here. Hij komt erop terug. Roept Abraham nog een keer. [5.5]
Je ziet hier iets van zijn geduld. Want let `s even op het moment van die tweede roeping.
Die komt nadat zijn vader Terach in Haran is overleden. [5.6]
De manier van vertellen suggereert: de Here heeft gewacht tot Terach is overleden.
Abraham mag eerst zijn vader begraven. Maar dan komt de Here terug op zijn eerdere roepen van Abraham.
Hij geeft niet zomaar op. [5.7]Of zegt: nou, dan maar niet. Zo is Hij niet. Ook vandaag niet.
Hij heeft geduld. Laat je echt niet zomaar vallen. Je mag zelfs altijd bij Hem terugkomen.

God vraagt iets moeilijks van Abraham. Het is echt niet niks.
Maar Abraham krijgt wel een enorme belofte van God mee.
Zo is God ook: Hij vraagt misschien voor je gevoel veel van je.
Hij roept je, Hij trekt je naar zijn licht ­ maar daar zijn dan ook rijke beloftes aan verbonden. En God laat hem het land zien. Kijk, Abraham: hier zullen deze beloftes uit gaan komen.
Misschien een detail: maar het woord `wijzen' [in dat zinnetje: het land dat ik je zal wijzen] heeft sterk
de klank van `laten zien', `tonen' [zo in `51]. Zoals een makelaar een huis laat zien aan een
geïnteresseerde. `Als je met mij een zee gaat en dit huis koopt, dan krijg je er dit allemaal voor'.
Dat verklaart wat we Abraham zien doen [vs5/6]: hij trekt het land door, van Noord naar Zuid.
Zo staat het ook in Jozua [heel duidelijk]: God haalde Abraham weg uit Ur en deed hem door heel
Kanaän trekken. Abraham krijgt een roeping. Hij krijgt er beloftes bij. En de Here laat hem het land zien.
Hoe reageert Abraham? 3. Abrahams antwoord op Gods roeping [6]
[6.1]Abraham gaat. [Gaan: een vd kernwoorden in dit verhaal]
Dat is wat er simpelweg staat: Abraham deed zoals de Heer hem had opgedragen. Hij gaat weg uit
Haran. Hij gaat. Hij weet niet ­ in ieder geval niet precies waar hij uit zal komen. [6.2]En ook niet hoe het
verder allemaal zal gaan. Dat is nou geloven!
Geloven is niet: [6.3]weten hoe het allemaal lopen zal. Hoe het allemaal zit. Abraham wist alleen de einduitkomst: het land zou voor zijn nakomelingen zijn.
Geloven is: heel veel weet je niet ­ maar wel de einduitkomst. [7] In Hebreeën hebben we gelezen dat hij begreep dat het om diepere beloften ging: hij zag uit naar een
stad met fundamenten, door God zelf ontworpen en gebouwd.
Wat heeft hij daarvan gezien?
[7.1]Een glimpje zegt de schrijver van Hebreeën. Meer niet.
Een glimp die begroet werd. Die dus vaste hoop gaf. Dat is nou geloof: geloof is een vaste hoop op dat wat we niet zien, op dat wat nog geen werkelijkheid
is, maar waarvan we een glimpje zien. Abraham: hij heeft nooit meegemaakt dat zijn nakomelingen het land in bezit hadden. Hij heeft zelfs
niet eens gezien dat hij veel nakomelingen kreeg. Sterker nog: het zal nog 25 jaar duren voor hij zelf een
zoon krijgt. En het land? Zolang hijzelf leefde waren ze er vreemdeling en bijwoner. Abraham zou er
geen eigen land bezitten. Sterker nog - wat lezen we in Gen. 12:6? De Kanaänieten wonen in het land!
Daar bij de eik van More, bij Sichem, daar was een heilige plek. Het was een religieus centrum.
Het land was dus letterlijk en figuurlijk bezet.
Precies daar, waar het op z'n hopeloost lijkt, zegt de Here tegen Abraham: dit is het land. Hier is het. Dit
land zal van jouw nakomelingen zijn. Via Abraham claimt de Here het land. Abraham wordt bemoedigd door de Heer. Valt niet van schrik om, maar bouwt op die plek een altaar.
Daar op die plek waar de Kanaänieten hun heidense rituelen uitvoerden. Later, in Leviticus, lees je hoe
erg het er kon toegaan, tot kindoffers toe. En er was bij die rites sprak van seksuele perversie. Een
gruwel is het, zegt de Here dan. Maar daar verschijnt nu dus een altaar voor JHWH. Zijn naam wordt er uitgeroepen.
Abraham claimt het land voor JHWH.
Als Abraham verder trekt bouwt hij weer een altaar, tussen Betel en Ai. En ook als hij weer verder trekt
[niet gelezen, in hoofdstuk 13 als hij bij Hebron komt]. Abrahams reactie is dus als de Here hem het land laat zien: een altaar bouwen, op diverse plekken.
Zo claimt hij ahw het land voor JHWH. Abraham slaat als het ware een paar piketpaaltjes in de grond.
Dat hoort dus ook bij het geloven: [7.2]het land claimen voor de Heer. Zijn naam uitroepen. Dat kan vandaag ook. Niet precies op dezelfde manier als Abraham deed. Tussen de zegenwoorden aan
Abraham komen we ook tegen dat de Heer zegt: : een bron van zegen zul je zijn.
Of eigenlijk: wees een bron van zegen. Het is een opdracht: wees een zegen. [7.3] Als ik dat verbind met dat claimen voor de Heer: [7.4]Hoe kunnen wij nou beter tot een zegen zijn, dan
in onze levens elk terrein door God te laten claimen. Ik wil daarvan een voorbeeld geven.
Materialisme en consumentisme: dat is nou echt een terrein waarop we onze levens moeten laten
claimen voor en door God. Als we met elkaar niet uitkijken bedreigen materialisme en consumentisme
de kerk en de werfkracht van de kerk.
[7.5]Vandaag hebben we `deelzondag'. Een mooi voorbeeld van hoe het anders kan.
In de geest van Gods plan met het beloofde land. Onder Abrahams nakomelingen, Gods volk, mocht
geen armoede heersen. Zo mag het leven niet zijn en niet worden.
Vandaar al die wetten daarover verderop in de Bijbel.
Ook dat terrein moet terug geclaimd worden.
En dat mogen we vandaag ook laten zien. Laten zien dat we niet in de ban van geld en goed zijn. En ook
niet willen zijn. En al helemaal niet ten koste van anderen.
Met het oog op Gods toekomst en gedreven daardoor komen wij uit onze comfort zone.
En zeggen we: zo willen we het niet in ons leven. Zo mag het niet.
Een voorbeeld van hoe we tot zegen mogen zijn. Zeker in onze maatschappij moet je dan uit je luie stoel. Uit je comfort zone. [7.6]Christen zijn is zeker
ook: uit je luie stoel. Uit je comfort zone komen. Een Bijbels woord: vreemdeling zijn, bijwoner.
Het wordt je lang niet altijd in dank afgenomen als je je zo gedraagt. Soms word je voor gek verklaard.
Soms word je voor gek verklaard als je Gods naam uitroept. Bijvoorbeeld in de politiek ­ ik denk even aan de komende verkiezingen. Ik heb in de krant gelezen dat
ik vanaf de kansel geen stemadvies mag geven. Maar mag ik dan wel dit zeggen: let ook bij uw
stemgedrag over 1,5 week eens op de vraag of de partij waarop u zou willen stemmen wel de aarde, de
wereld, terug claimt voor God. [voorbeeld Kees van der Staaij] [voorbeeld: Evangelisatie] Misschien werd Abraham ook wel voor gek verklaard. Moet je hem nou zien: lef heeft-ie wel, maar niet
slim: een altaar bouwen in de buurt van de eik van More ...
Daarvoor is geloof nodig. Kracht van God.
Uitzicht op die stad in de wetenschap dat je hier op doorreis bent ­ maar dat [7.7]eens de hele aarde
van God heerlijkheid vol zal zijn. God, Hij heeft het mogelijk gemaakt. De belofte aan Abraham verdiept door Jezus Christus, zoon van
David, zoon van Abraham.
Hij ging. Als je erover nadenkt: hij wist minder dan u/j/ik. Zullen wij ook gaan ­ blijven gaan?