Korte preek n.a.v. Gen. 15: 1-6

`Abram, kom eens mee naar buiten, ik wil je iets laten zien.', zegt de Heer tegen Arbam.
Het is namelijk nacht.
En vroeger toen Abram leefde waren er nog geen lantarenpalen enzo.
Een ook geen elektriciteit. Abram kon niet even de stekker ergens in het stopcontact steken om licht te maken in zijn
tent. En de andere mensen ook niet. En dus was het 's nacht pikdonker.
Je had alleen het licht van de maan ­ als die er was. Want die zie je niet altijd.
Wat je wel altijd hebt, is het licht van de sterren. En dat is waarom God Abram mee naar buiten neemt.
Abram, kijk eens omhoog. Kijk eens naar al die sterren. Heb jij dat 's avonds of 's nachts wel eens gedaan? Een keer toen er geen wolken waren.
En je de sterren goed kon zien? Misschien een keer ergens waar verder niet zoveel licht was.
Zodat je het echt goed kon zien. Nou, als je dan buiten staat en je kijkt omhoog naar al die sterren:
kun je tellen hoeveel sterren er zijn? Of raak je de tel kwijt? Zijn het er gewoon teveel om te tellen? Op een foto lukt het je misschien nog [zoals hier op de beamer].
Maar in het echt ... Nee, het zijn er oneindig veel. Nou, zegt de Here tegen Abram, zoveel sterren als er aan de hemel staan, zo groot zal jouw familie worden. Jij zult
een zoon krijgen, en die zal weer kinderen krijgen en zo verder. En al die mensen bij elkaar: het zullen er zoveel zijn
als het aantal sterren dat je nu ziet. Waarom zegt de Here dat? Waarom moet Abraham mee naar buiten om naar de sterren te kijken? Nou ­ Abraham had de Here een vraag gesteld.
De here was naar hem toegekomen en had gezegd: Arbam, wees niet bang. Ik zal je beschermen.
Ja maar, had Abram gezegd, wat heb ik daaraan?
Wat heb ik eraan dat u me beschermt. En dat u me beloont?
Straks sterf ik en u hebt me geen kinderen gegeven. Alles wat ik heb gaat dan naar mijn knecht Eliėzer. Ja, je hoort het goed. Abram zegt: u hebt me geen kinderen gegeven.
Maar de Here had eerder tegen hem gezegd dat Hij dat wel zou doen.
Hij en zijn vrouw ­ ze zouden een zoon krijgen.
Maar het is nu al een hele tijd later.
En die zoon: die is niet gekomen.
En Abram, hij is denk ik een beetje verdrietig. Misschien ook een beetje boos.
Dat hoor ik een beetje als hij tegen de Here zegt: u hebt me geen kinderen gegeven.
Hij zegt het niet ­ maar hij bedoelt: en dat had u wel beloofd! Doet de Here dan niet wat Hij belooft? Daar lijkt het in Abrams ogen dus op.
Maar de Here wordt niet kwaad op Abram. Zegt niet: dat mag je niet zeggen: ik heb het toch beloofd? Twijfel je daar
soms aan? Nee, de Here doet iets heel anders. Hij neemt Abram mee naar buiten. Kijk eens naar al die sterren: zo groot wordt
jouw familie. De Here herhaalt dus zijn belofte. Niet meer, maar ook niet minder.
Hij zegt niet: volgend jaar zal die beloofde zoon er zijn.
Nee, Abraham moet nog steeds afwachten wanneer God dan zal doen wat Hij heeft beloofd. Dus: alleen de belofte wordt herhaald.
Wel op een hele mooie manier.
Want kijk nou eens naar die sterrenhemel.
Is die niet onvoorstelbaar wonderlijk gemaakt?
Wij weten beter dan Abraham hoe verweg al die sterren staan.
Wat een afstanden! Onbereikbaar voor ons.
Maar de Here heeft al die sterren aan de hemel neergezet. Hij heeft ze gemaakt. Daar denkt Abraham misschien ook wel aan. Kan haast niet anders.
Als je naar al die sterren kijkt, dan denk je toch: als de here dat allemaal zo mooi gemaakt heeft ­ dan kan Hij al die
andere dingen toch ook die Hij beloofd heeft. Dus ja, de Here herhaalt zijn belofte: Abraham, je zult een zoon krijgen.
Maar de manier waarop Hij dat doet, voegt wel iets toe.
Abraham, Ik ben degene die dit alles heeft gemaakt. Ik zorg er echt wel voor dat wat ik beloofd heb ook gebeuren
zal! En is er voor Abraham nu iets veranderd?
Jazeker.
Want wat staat er dan (vs. 6)? Arbam vertrouwde op God. Je kunt ook zeggen: geloofde God.
Alleen dat al vind ik heel mooi.
Abrahams conclusie, overtuigd doordat de Heer hem het zelf laat zien aan de hand van de sterrenhemel: de here is
te vertrouwen. Ik geloof het, het zal goed komen. Maar het wordt nog veel mooier.
Want kijk eens naar de reactie van de Here: de Here telt het als een rechtvaardig daad.
We moeten even iets preciezer zijn: de Here rekent het hem toe als gerechtigheid.
En dat betekent dat de Here zegt: omdat jij op Mij vertrouwt, zie ik jou als een mens zonder zonde. Die heb je wel,
maar ik tel ze niet mee. Want je vertrouwt op Mij.
Ik maak misschien nu een grote stap.
Maar zo legt Paulus later deze tekst uit.
En de conclusie is: het is alleen door geloof.
Ik bedoel nu niet dat je dan niet je best moet dan om goed te leven.
Maar wel: het is je geloof waar de Here naar kijkt. Dat is wat telt.
Als de Here zou gaan kijken naar wat wij allemaal doen en het zou daarvan afhangen, dan ...
Nee, Hij zegt tegen Abram en tegen ons: ik reken je geloof je toe als rechtvaardigheid. En vandaag kunnen we er dan vanuit de Bijbel meer over zeggen dan Abraham kon weten.
Abraham wist nog niet dat zijn familie zou uitlopen op Jezus Christus [zoon v David, zoon v A].
En dat Jezus' ervoor zou lijden en sterven. Dat zijn lichaam gebroken zou worden en zijn bloed zou vloeien. Zo kom ik bij het HA. Want dat bepaalt ons bij het lijden en sterven van Jezus. Het brood symboliseert zijn gebroken
lichaam en de wijn zijn vergoten bloed. Je hoeft er niks voor te doen. Je moet het geloven. Net als Abraham.
Het geloven en dan wordt het je tot gerechtigheid gerekend.
Wonderlijk maar waar.
Pak brood en wijn dus aan. Het is je gerechtigheid. Als je het in geloof doet. Gebeurt er dan iets nieuws?
Nee, het HA is telkens hetzelfde.
Het is een herhaling, een hernieuwde onderstreping van wat God beloofd heeft.
Net als bij Abraham, er komen geen nieuwe beloftes bij. Maar kijk dan naar de sterren en bedenk dan:
Deze God, die al die sterren schiep [en nog veel meer], is dezelfde God die mij roept.
Die ik Vader noemen mag, die mij in zijn Zoon rechtvaardig verklaart.