Preek n.a.v. Gen. 18: 9-15

Lachen is gezond. [1] Dat is algemeen bekend.
Medisch kun je het ook onderbouwen. Lachen bevordert de bloedsomloop. Je bloeddruk daalt.
Bepaalde spieren spannen zich, maar andere ontspannen zich. Daardoor lucht lachen op. Je voelt je er
prettiger door. [2] Maar sommige mensen kunnen gewoon niet meer lachen. Niet écht lachen. Niet voluit.
Misschien jij ook wel niet meer. Misschien is het lachen je wel compleet vergaan.
Omdat je leven een verdrietige ondertoon heeft gekregen.
Omdat groot verdriet of grote moeite lachen in de weg staat. Bijvoorbeeld omdat
-
je man, vrouw of kind zo erg mist.
-
je je zorgen maakt om je gehandicapt kind
-
je tegenslag na tegenslag ondervindt
-
je worstelt met je seksuele geaardheid
-
het eigenlijk al jaren niet lekker loopt in je gezin
-
en noem maar op.
En dan kan het gebeuren dat het lachen je compleet vergaat. Dat je de gebrokenheid [2.1] van het leven
zozeer aanvliegt dat je niet meer lachen kunt. Niet echt.
Je lacht soms wel, maar het is geen echt vrolijke lach. Of hooguit een glimlachje ­ ingehouden.
Of een holle lach. Een schrille lach. Een schampere lach. Zo kom ik bij de twee lachers uit het Bijbelverhaal dat we hebben gelezen: Abraham en Sara. [2.2]
Het zou heel goed kunnen dat het lachen hun deels of misschien wel helemaal vergaan was.
Want er was verdriet in hun leven.
A+S: wat hadden ze graag kinderen gewild! [2.3] Maar het kwam er niet van.
Economisch gezien ging het hun voor de wind. Ze hadden letterlijk en figuurlijk goed geboerd.
Maar al die jaren was er bij hun geen kindje geboren.
Elke maand die teleurstelling: weer ongesteld. Weer niet zwanger. Wat kan dat een verdriet geven!
Op een gegeven moment geef je het dan op. Het zit er kennelijk niet in.
En de belofte van God dan? [2.4] Hij had toch gezegd: `Abraham, uit jou zal een groot volk voortkomen'?
[Sterker nog: volken. Meervoud. Abram wordt Abraham = Ab ­ rav ­ am]
`Nou, dat gaat dan kennelijk via Ismaël.' Je hoort het A. haast denken.
Ook al is hij dan alleen een zoon van Abraham. Niet van Sara. Abraham heeft Ismaël bij een slavin van Sara
gekregen. En intussen is Ismaël al weer 13 jaar oud.
Dertien jaar denken A+S nu al: Ismaël zal wel de zoon van de belofte zijn. [2.5]
De Here had immers nooit klip en klaar gezegd: jij en Sara zullen samen een kind krijgen.
[3=zwart scherm]
Maar dan komt de Here weer naar Abraham toe. Gen. 17. [dus nog niet dat verhaal van die maaltijd]
`Nee Abraham', zegt de Here tegen hem, `nee, het zal niet via Ismaël lopen'.
`Het volk zal voortkomen uit een zoon van jou en je vrouw Sara'.
Maar Abraham kan het al niet meer geloven. Hoor maar wat hij zegt: `ach Here, ik zou al gelukkig zijn als
Ismaël onder uw bescherming mocht staan'.
Want het kan gewoonweg niet meer ­ denkt Abraham. We en vooral Sara zijn nu toch echt te oud.
En hij lacht. Maar niet van vreugde. Maar van ongeloof. En je proeft ­ denk ik in die uitspraak ook wel een
beetje het verdriet: geen kind met Sara, maar mag dan in ieder geval Ismaël nog onder uw bescherming
staan? A. heeft zijn doelen bijgesteld.
Maar de Here zegt het nog een keer: `Abraham, het is echt zo: jij en Sara zullen een kind krijgen. En jullie
moeten hem Isaäk noemen. Isaäk, dat betekent: hij lacht, of men lacht. Nog anders gezegd: er wordt
gelachen. Echt gelachen. Zover is het nog niet. Abraham lacht wel, maar het is op dat moment nog van ongeloof. Het is een schille
lach, Schamper: ghuh, dat zal vast, pff. Je kent dat wel. Niet veel later lacht ook Sara. Gen. 17 en 18 zitten kort op elkaar in de tijd. Abraham en Sara lachen dus
kort na elkaar. [4] Sara lacht als die drie mannen bij Abraham op bezoek zijn [#weken geleden besproken].
Pas als het eten op is [5], blijkt dat het geen gewonen bezoekers zijn. Stukje bij beetje wordt dat steeds
duidelijker. Eerst is daar die rare vraag. Nogal onbeschaamd voor die tijd en cultuur: `waar is uw vrouw
Sara?' De mannen weten dus hoe Abrahams vrouw heet. En kennen ook haar nieuwe naam: Sara ipv Saraï.
Abraham antwoordt op deze ongebruikelijke vraag: `daar in de tent'.
Sara kan dus horen wat er gezegd wordt. En dat is ook de bedoeling.
Misschien met wat stemverheffing zegt één van de drie mannen: `over precies een jaar zal Sara een zoon
hebben'. Hij zegt het tegen Abraham, maar het is natuurlijk bedoeld voor Sara.
Waarom zegt die man dat ineens? Zou hij soms afweten van de belofte? Van wat de Here kort geleden
beloofd had, namelijk: `Abraham, jij en Sara zullen een zoon krijgen'.
Daar heeft Abraham het later vast met Sara over gehad. Zeker ook omdat Abraham als gevolg van die
ontmoeting alle mannen en jongetjes in zijn huis besnijdt. Ja, want Abraham lachte eerst wel, maar als God
dan zegt: `Abraham, het zal echt gebeuren', dan doet hij toch wat God hem opdraagt en besnijdt iedereen.
Je mag dus aannemen: Sara heeft geweten van de belofte dat zij zelf een zoon zou krijgen. Ook zij moet dus
nu in de gaten krijgen: hé, dat deze mannen over een zoon beginnen ­ dat kan niet toevallig zijn. Wat je als
lezer al weet, wordt nu ook voor A+S steeds duidelijker: dit moeten wel goddelijke boodschappers oid zijn. Maar net als Abraham eerder kan Sara het niet geloven. [6]En ook zij lacht. In zichzelf staat erbij. De
anderen kunnen het dus niet horen. En het is duidelijk een schampere lach. Een lach van ongeloof: `Ja, ja,
ik zal op m'n 90e zeker nog een kind krijgen??!'
En ook hier moet je zeggen: dat is niet gek dat ze dat denkt.
Als lezer krijg je voor alle duidelijkheid nog de informatie dat Sara inmiddels de overgang achter zich heeft.
Wat er letterlijk staat in vs. 11 betekent nl. dat ze niet meer ongesteld is.
`Nou', hoor je Sara denken,'toen ik dat nog wel was, kwamen er al geen kinderen. En dan nu zeker wel? Nu
ik vervallen ben?' NB: vervallen is niet lelijk, maar: niet meer in staat om kinderen te krijgen.
En daarom lacht Sara in zichzelf. `Waarom lacht Sara?' vraagt de ene man. Hoe kan hij dat weten, moet Abraham en vooral Sara nu wel
denken. Weer zo'n aanwijzing dat het hier niet om gewone mannen gaat. De man kon Sara immers niet
zien. Hij kon geen lachje of zo op haar gezicht zien. Ik zeg `hij', maar nu staat er voor het eerst: de Heer. Als
lezer weet je het nu zeker: het is de Heer zelf die samen met twee anderen [later: engelen] bij A+S op
bezoek is. Dat moeten A+S nu langzaamaan toch wel doorkrijgen. Minstens dat deze mensen in heel nauwe
verbinding met de Here staan. En dat je er dus ook van op aan kunt. Daar draait het hier om. Dat je, als de Heer het zegt, er van op aan kunt! Dat punt wil de Here nu maken
richting Abraham en vooral Sara. Hij vraagt: waarom lacht Sara, denkt ze: `op deze leeftijd kan ik toch echt
geen kind meer krijgen' [en nu komt het [7]] Zou voor de Heer ook maar iets onmogelijk zijn?' Dat zegt de
Here hier dus van zichzelf: zou voor Mij ook maar iets onmogelijk zijn? Dat is het cruciale hier. Dit is wat ze
moeten gaan beseffen: het is de Heer zelf die hier achter zit. Hij is degene die de belofte doet. En als Hij beloftes doet ­ ook al klinken die nog zo gek, raar, zo onmogelijk, dat je eerste reactie is: het
weglachen, zeggen: dit kan toch niet ­ dan moet je weten: bij Hem zijn alle dingen mogelijk. Dat krijgen A+S
hier dus te horen. En te zien ook. Ze zullen met eigen ogen zien dat het waar is. Want de zoon die er nooit
had kunnen komen, die komt er toch. Een paar hoofdstukken verder lezen we het: Isaak ­ Hij lacht, er
wordt gelachen ­ wordt geboren. De belofte komt uit. Paulus zegt hier ergens heel treffend van [Rom. 9:9]:
"Als íets een belofte is dan zijn het deze woorden: `Over een jaar kom ik terug en dan heeft Sara een
zoon.'" Nou, dat kun je wel zeggen! Dit moet wel van God komen. Want het kon immers niet meer?! Sara
was al in de overgang. Menselijkerwijs onmogelijk. Dus als straks Isaäk geboren wordt, dan is dit echt een
wonder van God. Ja, A+S moeten zelf Isaäk verwekken. Tussen de regels door lijkt het alsof er geen sprake meer van was
seksuele omgang, maar in geloof zullen ze die toch weer moeten hebben. Maar niettemin: dat gebeurt dan
menselijkerwijs tegen beter weten is. Er kan gewoon geen zwangerschap uit voortkomen.
Maar dan reken je buiten God. Voor Hem is niets te wonderlijk. Hij zorgt ervoor. Hij zorgt ervoor. Dat is op een dieper niveau wat we hier zien. Weer zien. Net als in die geschiedenis van de
verbondssluiting. [Weet u nog?] De Here ging alleen tussen die dierhelften door. Waarmee Hij zei: Abraham
het is maar beter dat ik alleen ga. Want jij kunt je nooit aan alle bepalingen van het verbond houden. En
dan zou jouw bloed moeten vloeien. Maar dat wil ik niet. Daarom ga ik wel alleen!'
God neemt het verbond dus eenzijdig op zich. En Hij zorgt ook voor de voortgang. [7.1] Dat doet Hij hier. En telkens weer. In dit verhaal gebruikt Hij een kinderloos echtpaar. Hier is dat voor het
eerst in de Bijbel. Maar niet voor het laatst. Opvallend hoe vaak God dat in de Bijbel zo doet: mensen die
geen kinderen konden krijgen, toch een kind geven. [7.2] Een kind dat vervolgens een speciale taak voor
Hem zou krijgen. [7.3] Denk maar even aan Simson: geboren uit ouders die maar geen kinderen konden
krijgen. Hetzelfde geldt voor Samuël. En ook Johannes de Doper: zijn vader en moeder, Zacharias en
Elisabeth, waren net als A+S al flink op leeftijd. [Ook daar: 't kon eigenlijk helemaal niet meer. Ongeloof bij
vader Zacharias] Vier kinderen [met Isaäk erbij] dus die geboren werden met het oog op de voortgang van
het verbond, van Gods plannen, uit kinderloze echtparen. Daar wil ik even apart bij stilstaan. Ik besef: het is een teer onderwerp dat ik nu aansnijd.
Ik vind het treffend om te zien hoe God juist kinderloze echtparen inschakelt. Op belangrijke momenten
kan Hij ze goed gebruiken in zijn dienst. Op de genoemde momenten kennelijk beter dan een gezin met een
x-tal kinderen. Voor Hem heb je dus zonder kinderen echt niet afgedaan. Dat wil ik graag nadrukkelijk
zeggen, want ook hier in de kerk zijn er die verdriet hebben over hun kinderloosheid. En daar mag je ook
verdrietig over zijn. Want de Here heeft man en vrouw toch zo geschapen dat ze samen kinderen kunnen
krijgen? En Hij heeft toch ook het verlangen naar kinderen in de mens gelegd? Ik denk ook dat de Heer je
begrijpt als er daarom [of door iets anders trouwens ook] even niet zoveel te lachen valt in je leven. Dat zeg
ik mede op basis van hoe de Here in dit verhaal reageert op dat lachen. Niet bestraffend, maar juist mild. Je
krijgt de indruk: begrijpend.
Ik wil er nog iets over zeggen. Want A+S en die andere ouders die ik noemde uit de Bijbel, zij krijgen
uiteindelijk toch nog een kind. Maar wat betekent dat voor mij? Die graag kinderen wil, maar ze tot op
heden niet heb gekregen? Ik wil die gedachte van even geleden proberen door te trekken naar vandaag.
We zagen namelijk dat die vier kinderen allemaal geboren werden voor een bijzondere taak. Isaak, Simson,
Samuël, Johannes de Doper ­ zij krijgen allemaal een speciale taak in Gods koninkrijk. En daar zie ik een
mogelijke verbinding met vandaag. Ik weet dat het misschien moeilijk is die gedachte toe te laten, maar kan
het zijn dat God misschien een andere taak voor je in gedachten heeft als je van Hem geen kinderen krijgt?
Als alles wat je er met medische hulp etc. aan probeert te doen stukloopt? Een speciale dienst [of
bediening] in zijn koninkrijk. Zou dat niet kunnen? Is dat niet iets om ook `s over na te denken? En voor te
bidden? Want misschien is dat je weg wel. Of misschien ook niet. Ik ben ervan overtuigd dat de Heer je dat
in de weg van gebed duidelijk zal maken. Ik wil dat hier in alle voorzichtigheid toch zeggen. Terug naar die uitspraak: zou voor God iets onmogelijk zijn? Deze uitspraak wordt dus gedaan in het kader
van de voortzetting van het verbond. Van iets dat God beloofd had. In dat zelfde kader zal Jezus later iets
soortgelijks zeggen: alle dingen zijn mogelijk bij God. Wat bij mensen onmogelijk is, is bij Hem wél mogelijk.
Jezus zegt dit n.a.v. de rijke jongeman. Geld staat tussen hem en God in. De discipelen zijn er verslagen van
en vragen: wie kan dan behouden worden ­ als het zo is dat een kameel nog makkelijker door het oog van
een naald gaat? En dan zegt Jezus: voor mensen onmogelijk, maar mogelijk bij God. Dat kunnen we toepassen op vandaag. [8]Beloften van God staan er uit. Beloften voor het eeuwige leven
maar zeker ook voor dit leven. Hier en nu. Hoe reageer je daarop? [8.1] Lach je schamper? Het zal allemaal
wel ... Lach je schamper [8.2] als God je belooft dat Hij
- altijd bij je wil zijn
- je wil troosten in verdriet
- kracht geeft naar kruis
- je vrede in je hart wil geven. Dat er vrede is die alle verstand te boven gaat
- je boven alles uit kan tillen
Lach je schamper
- als Hij zegt dat Hij de zijnen niet vergeet. Ook jouw kind niet. Of stop je met bidden?
- als de ouderling of de dominee tegen je zegt dat met Gods hulp je huwelijk te redden is?
Bij al die dingen komt het erop aan: lach je schamper of geloof je echt dat bij God alles mogelijk is? [8.2] En
dat Hij wat Hij beloofd heeft ook echt doet? En blijf je daar ook bij, ook al duurt het lang? Duurt het je te
lang? Geef het niet op, maar doe een dringend beroep op God en op wat Hij beloofd heeft. [8.3] Bij A+S moest dat geloof nog groeien. Zij kenden de Here op dat punt ook nog niet zo. Ze zagen juist
jarenlang niks van Hem. En die zoon kwam er al helemaal niet.
Hun lachen, zeker bij Sara, is vanuit een soort hopeloosheid. Zij heeft het echte lachen, lachen van vreugde
verleerd in haar leven. Ondanks alle economische voorspoed ligt er toch een enorme schaduw over. En
weet u ­ dat vind ik mooi in dit verhaal [ik stipte het eerder al even aan]: God neemt het Sara niet kwalijk.
Eerder nam Hij het Abraham al niet kwalijk. En nu ook Sara niet. Het verhaal eindigt open. Sara ontkent dat
ze gelachen heeft. Dom natuurlijk, want deze man lijkt alwetend te zijn. Maar ja, als je bang bent, reageer
niet altijd even logisch. De reactie van de Here is daarop simpelweg: jawel, je hebt wél gelachen. Daar blijft
het bij en dat vind ik mild. Ik denk zelfs dat het `ja, je hebt wel gelachen' een knipoog is naar wat er nog
komen gaat: je hebt gelachen, maar je zult ook nog lachen - echt lachen, wel te verstaan. Want weet je nog:
de zoon die jullie zullen krijgen, hoe moet die ook-al-weer heten? Precies: Isaäk = hij lacht, er wordt
gelachen. De Heer zal een echte lach, een vreugdelach op het gezicht van Sara en Abraham brengen. Want
God gaat verder met zijn verbond. [9]Voor alle duidelijkheid: daarmee, met die wetenschap, verdwijnt alle verdriet hier en nu niet uit ons
leven[9.1]. Als je maar gelooft etc. Dat is niet wat ik wil zeggen. Dat is ook niet wat de Bijbel zegt. Paulus
zegt niet voor niets dat de hele schepping zucht[9.2]. En dat niemand daaraan ontkomt, ook de gelovigen
niet, mensen die de Geest hebben gekregen. Maar Paulus zegt in datzelfde stuk ook: het is een
geboorteproces[9.3]. Het zijn weeën net als bij een vrouw die moet bevallen. En weet u wat er dan geboren
zal worden, bij de bevalling van de schepping? Een lach! Een daverende lach! [9.4]Een lach die nooit meer
ophoudt! Op die lach mogen we vast vooruit lopen. De lach mag al beginnen, hier en nu.
Maar misschien lukt het je op dit moment niet zo om te lachen. Houd je dan vast aan de belofte. De zoon
van de belofte heette niet voor niets Isaak: hij lacht. Er wordt gelachen. Die belofte blijft uitstaan. Niet lang voordat ze zou overlijden had ik het met zr. van Lenthe over de nieuwe hemel en de nieuwe
aarde. En in dit gesprek verraste ze me met deze uitspraak: als we bij de Here zijn in zijn nieuwe wereld,
dan zullen we weer lachen.
Ja, zo is het. De schepping is aan het bevallen van allemaal Isaäken [9.5]. Want daar is onze God op uit: dat
we weer zullen lachen. Dat er eeuwige vreugde is. Dat je straks ­ waar het nu nog niet kan ­ voluit,
breeduit kunt lachen.