Preek n.a.v. HC Zondag 33

Bekering. Daar moet het over gaan vanmiddag. Zondag 33 is aan de beurt en die stelt het aan de orde.
Maar ... is dat nou echt wel nodig? Ik bedoel: wij zijn toch bekeerde mensen? De meesten van ons zijn toch
lid hier van de kerk? Wij geloven toch in Jezus de Messias, we verwachten het toch in onze levens van
Hem? Dus wat wil je nog meer? Waar moet ik me dan van bekeren? Zeg nou eens eerlijk. Hebt u, jij, van jezelf het idee dat je je moet bekeren?
Bekeren ­ dat is immers: je omkeren, je omdraaien. De andere kant op.
Dat is precies zoals je het in de Bijbel tegenkomt. Wat wij vaak vertalen met `bekeren' betekent letterlijk
iets als: `je omdraaien'. Dus: de andere kant opgaan: je ging die kant op. Maar het is de verkeerde kant.
Bekering is: je ziet het in, en je draait om. Het is als je Tomtom, die zegt: hier keren.
Je gaat verkeerd ­ hier keren. Je moet precies de andere kant op.
En wat is die andere, die goede kant? Ja, naar God toe natuurlijk! Maar we gaan toch allang de goede kant op? Ja, natuurlijk, nee, we doen niet alles goed. Maar we zijn toch
op God gericht? Misschien kan het her en der beter. Ongetwijfeld. Maar verder? Verder is het toch wel
goed? Ik overdrijf. Ik weet het. Ik doe het ook wel een beetje expres.
Maar ergens ... ergens. Ik hoor wel eens zeggen: er is veel lauwheid in de kerk.
Veel mensen die ogenschijnlijk het paadje netjes lopen. Maar ondertussen ...
Als dat zo is: dan is er sprake van lauw christendom.
Lauw: dat klinkt niet goed. Lauw, dat is: niet heet en niet koud. Het is vlees noch vis.
De Bijbel is daar bepaald niet positief over.
De Bijbel wil absoluut niet dat je lauw bent. Koud natuurlijk ook niet.
Nee, je Bijbel wil juist graag dat je warm bent. Dat je warmt loop voor God.
Dat je hart klopt voor Hem. Dat is gelijk het eerste punt van de preek. Bekering:
1. Het gaat om je hart
2. Is gaan in het spoor van je doop
3. Wordt zichtbaar in je leven

1. Het gaat om je hart
HC 33 steekt in bij je hart. Bekering is niet: dit of dat doen en dat is het.
Nee, bekering is iets veel diepers. Bekering heeft te maken met je hart.
Met wat je hartsgesteldheid is. Let maar eens op in welke termen de HC hier spreekt.
Het zijn hartstermen, zogezegd. Emoties.
Je hebt verdriet. En er is ook sprake van vreugde.
Er wordt gesproken over haat. En over liefde.
En tenslotte is er sprak van `zin hebben om'. [lust = zin hebben om]
Ziet u ­ allemaal emoties.
Emoties die verbonden worden aan het leven met de Here. Verdriet: oprecht verdriet naar God toe over wat ik Hem aandoe, hoe ik Hem kwets. In de Nederlandse
vertaling staat dat we God vertoornd hebben. Dus: dat Hij boos is. De originele tekst van de HC heeft hier
een woord dat een heel scala aan emoties heeft: boosheid hoort daar ook bij, maar ook verdriet en
gekwetstheid. Ook God heeft dus emoties! Vreugde: enorme vreugde over wat God geeft ­ nl. genade, in Christus.
Zin hebben, `het willen' om naar Gods geboden te leven. Plezier hebben in hoe Hij het leven graag ziet en
bedoeld heeft. En dat je datgene gaat haten wat Hij niet mooi vindt. En wat ook niet mooi is, als je er even
goed overnadenkt. Sterke termen dus. Ze laten zien: het gaat hier dus niet over geloofswaarheden an sich, nee, het gaat om
hoe je hart eronder is. De Bijbel maakt ook keer op keer duidelijk: het is God er niet zozeer om te doen dat
wij ons aan allerlei regeltjes houden. Nee ­ Hij wil ons hart. En dat wat dan van harte doen wat goed is. Dat
we ­ in termen van de HC ­ goede werken doen.
Maar het gaat dus om ons hart. Dat moeten we even goed vastpakken. God wil ons hart. En daar zoomt deze zondag dus nu op in, voordat we naar de levenspraktijk gaan. Voordat de HC in de
volgende zondagen (vanaf HC 34) één voor één de tien geboden gaat uitleggen en uitwerken.
Voor we het over de buitenkant gaan hebben, moet het eerst over de binnenkant gaan.
Over onze emoties, onze hartgesteldheid.
Het gaat er niet om dat ik geloof dat God gekwetst wordt door mijn zonde, maar dat ik daar verdrietig van
wordt. Dat ik er van baal dat ik Hem ­ juist Hem kwets.
Het gaat er niet om dat ik snap dat ik me aan Gods geboden moet houden. En dat dat wel zo respectvol is
als ik bedenk hoe grote genade Hij me geeft. Nee, het gaat erom dat ik dat ook graag wil. Dat ik er echt zin
in heb om zo te leven. Dat ik met de dichter van psalm 119 kan zeggen: hoe lief heb ik uw wet. Ik kan er
niet genoeg van krijgen. En dat ik, zoals de dichter van Psalm 1 zegt, de weg die God wijst dag en nacht
overdenk. Dat ik er op kauw, er nieuwsgierig naar ben. Omdat ik graag wil wat Hij ook wil. Ga voor jezelf eens na: herkent u dat soort gevoelens bij uzelf? Is die combinatie van enerzijds balen dat je
God regelmatig kwetst en anderzijds dat je graag hem in alles volgt ­ in leer en leven ­ is die combinatie
volop aanwezig? Of maar een klein beetje of misschien zelfs helemaal niet? Als u dat voor uzelf nagaat, dan hebt u gelijk het antwoord op de vraag: heb ik wel bekering nodig?
Laat ik voor mezelf spreken, dat antwoord is volmondig: ja, ik heb bekering nodig. Elke dag.
Bekeren. Het is een werkwoord.
Een werkwoord dat je moet vervoegen in de tegenwoordige tijd:
Ik bekeer me. Jij bekeert je. Wij bekeren ons. Enzovoort. Vandaag, morgen en overmorgen.
Bekeren is een activiteit, een proces.
Iets dat in je hart ­ mag ik het zo zeggen ­ begint. Zijn oorsprong heeft.
Bekering is: je hart gaat veranderen. Meer en meer. Steeds weer.
Daar is God op uit. Hij is uit op je hart. 2. De doop zet je op het spoor
Inmiddels is het wel duidelijk denk ik. Bij bekering moeten we niet denken aan: ongelovig zijn en dan op
een gegeven moment gaan geloven. En dat moment noemen we dan: bekering.
Zo kun je er wel over spreken, maar dat zou op z'n minst onvolledig zijn.
Want: bekering is iets dat nooit af is.
Niemand kan zeggen: ik ben bekeerd, het is nu voor eens en voor altijd klaar. Ik heb geen bekering meer
nodig. Met mij is het verder goed.
De nuchtere werkelijkheid is wel anders.
En daarom is bekering een woord dat bij het christen-leven hoort.
Het gaat om een proces dat zich in een gelovige afspeelt.
Vandaar dat het hier een plek krijgt in de HC. Niet in het deel over de verlossing [u weet wel:
ellende/verlossing/dankbaarheid], maar in het deel over de dankbaarheid.
Bekering is iets dat een christen-leven mag typeren.
Bekering is iets dat hoort bij gedoopte mensen.
Je doop zet je namelijk op het spoor van nieuw leven. Van verandering van hartsgesteldheid.
Heel mooi kwam dat naar voren in Romeinen 6, het gelezen gedeelte.
Paulus verbindt daar onze bekering met onze doop.
Vanmiddag werd Myelle gedoopt. Maar laten we allemaal even aan onze eigen doop denken.
Paulus zegt (vers 3 en 4): door je doop ben je gedoopt in Christus' dood.
Even ondergedompeld in zijn dood ­ zonder zelf dood te gaan.
Hij zegt het nog sterker: je oude [NBV: bestaan] mens is met Hem gekruisigd.
Daar heb je dus waar de HC het over heeft: de oude mens. Die oude mens is gekruisigd.
En net als die oude mens gekruisigd is met Christus, zo staat de nieuwe mens ook op met Christus.
Dat is de symboliek van de dood. En niet alleen een symboliek, maar ook een werkelijkheid.
Nee, je bent niet helemaal zonder zonde.
Maar: je bent ook geen slaaf meer van de zonde. Een slaaf zit vastgeketend. Die kan niet anders.
Maar jij wel. De ketting is los. En van dat alles is de doop een teken en zegel. De doop zet je dus al op het goede spoor. Je staat al goed voorgesorteerd. Denk zo ook aan je eigen doop:
God heeft me neergezet in de goede richting. Je kunt het misschien een beetje vergelijken met een vader
die zijn kind op z'n driewielertje zet, stuur goed, voetjes op de trappers en zegt: kijk joh, die kant op. En hij
helpt `m alvast een stukje op weg. Hij duwt hem even aan. En natuurlijk blijft die vader dan wel in de buurt
­ al laat Hij z'n zoontje of dochtertje wel zelf trappen. Zie je hoe de doop je op voorsprong zet? Paulus spoort je aan om die voorsprong niet weg te gooien, maar
te gebruiken!
Laatst hoorde ik een keer een paar jongeren zeggen: ja, ik ben gedoopt ­ maar dat hebben mijn ouders
gedaan. Laten doen. Dat was niet mijn beslissing. Nou, daar kan ik niet zoveel tegenin brengen. Behalve dan
dit: joh, realiseer je dat je daarmee een voorsprong hebt. God ­ en niet je ouders! ­ heeft je neus al de
goede kant op gezet. Je staat al met je gezicht naar Hem toe. De weg ligt voor je. De weg wordt je gewezen
­ je ouders hebben het beloofd [jullie ook, René en Erika]: ze zullen je vertellen over God en over zijn Zoon,
Jezus. En ze zullen je er ook over laten vertellen op school, op catechisatie en andere plekken. Zodat je
hoort over die weg waarop je neergezet bent door God zelf. En nu is het aan jou: ga je die weg? Dat is ook de aansporing die we allemaal krijgen van Paulus. Met een beroep op onze doop.
Als je dan gedoopt bent , zegt Paulus, als je dan goed voorgesorteerd staat: laat de zonde dan ook niet
heersen. Geef er niet aan toe! Dat past niet bij waar God je al heeft neergezet. De ketting is los. Je bent geen slaaf meer van de zonde. Dus, joh, je hoeft niet per se te zondigen. Alsof je
niet anders kan. Want dat kun je wel! Kijk maar eens wat Paulus in vers 17 zegt: jullie waren slaven van de zonde, maar nu gehoorzamen jullie
van ganser harte de leer waaraan u zich hebt toevertrouwd en stellen jullie je in dienst van de
gerechtigheid. Het is dus niet allemaal theorie of zo. Nee, we horen het Paulus zeggen, vaststellen: ik zie bij jullie ook echt
een verandering in hartsgesteldheid. Jullie doen de dingen van ganser harte. Het is wel een proces. Het is nooit af. Vandaar die aansporing: blijf weg bij de zonde, geef niet toe aan
allerlei begeerten. Juist tegen een gedoopte kun je dat zeggen Want God doet geen half werk. Hij komt niet in de doop naar je toe en zegt vervolgens: verder zoek je het
zelf maar uit. Nee, de God van je doop is ook God de Heilige Geest. Bij de doop klinken immers die
woorden: `ik doop je in de naam van de Vader en van de Zoon en van de Heilige Geest'. Voor mensen misschien onbereikbaar. Die hartsgesteldheid. Dat je verdrietig bent over je zonden, omdat je
God daarmee kwetst. En dat je de zonde ook echt niet meer wilt. Maar juist wil wat God wil. Dat je dáár
plezier in hebt. Maar wat bij mensen onmogelijk is, is mogelijk bij God.
Hij wil binnenin je werken. Hij wil je een andere geest geven.
Door je doop zet Hij je op het goede spoor.
En in het kielzog daarvan wil Hij je zijn Geest geven.
En wil die Geest in jou doen?
Jouzelf een andere geest geven. Ik kan ook zeggen: een andere `mindset'.
God werkt het willen en het werken in ons (Fil. 2,13). 3. Wordt zichtbaar in je leven
God werkt dus het willen en werken in ons. Door en met zijn Geest.
Dat wil niet zeggen dat ik nu met mijn armen over elkaar kan gaan zitten. En wachten tot het komt, totdat
God het doet. De Bijbel laat eigenlijk altijd die spanning staan: God doet het, je moet het van Hem
verwachten en aan de andere kant: jij moet het doen. Jij bent verantwoordelijk.
Zoals Paulus net een oproep deed: jullie zijn gedoopt? Nou, ga dan ook in het spoor van je doop. Doe weg
wat niet bij het nieuwe leven hoort. En ga juist doen wat daar wel bij hoort.
Je mag weten: je staat er niet alleen voor. Want hiervoor geeft Hij zijn Geest.
Bid dus om de hulp van de Geest. Dat is al één ding wat je kunt doen.
Niet zozeer zelf iets doen. Maar om God te vragen het te doen.
In de Bijbel horen we David dat doen: `vernieuw in mijn binnenste een vaste geest'.
Dat bad hij [in Ps. 51] na die vreselijk zonde met Batseba waarbij hij Uria, haar man, had laten omkomen.
Dat bad hij nadat hij tot berouw gebracht was.
Dat oude hart ­ dat nooit echt weg is ­ dat kan het niets schelen.
Maar dat nieuwe hart: dat is verdrietig. Diep verdrietig in dit geval. Want hij beseft: ik heb tegen God
gezondigd. Mensen vonden het misschien nog niet eens zo erg wat hij gedaan had, maar hij het God
gekwetst. "Tegen U alleen heb ik gezondigd", zegt hij dan ook in diezelfde psalm.
Dat maakt het niet uit of God iets pijn doet, of Hij gekwetst wordt. Maar dat nieuwe hart wel.
Dat oude hart zegt tegen je: boeie ­ overal is toch vergeving voor? Maar het nieuwe zegt: nee, ik wil God
niet kwetsen. Hij bidt ook: ontneem mij toch niet uw heilige Geest. Ja, want dat zou God kunnen doen. Ik zei al: onze
eigen verantwoordelijkheid is nooit weg. In Efeze 4 [vers 30] zegt Paulus: bedroef de Heilige Geest niet.
Daar heb je de combinatie: de Geest die jou wil helpen, die moet je wel zijn werk laten doen. Toelaten. Niet
bedroeven door andere dingen te doen.
Dat is gelijk de ernst hiervan. Leer en leven kun je niet losmaken. Dat blijft niet zonder gevolgen. Dus: sta klaar om Gods geest te ontvangen. Om dat nieuwe hart meer en meer te krijgen.
Vanuit dat hart volgt dan de daad. Dan wil je niet anders. Dan gaan dingen knellen ­ dingen die er niet
horen. Dan voelt het verkeerd als je in haat en nijd met elkaar leeft. Of elkaar niet meer wilt zien. Of ...
Noem maar op. Dan kan bekering ook pas echt radicaal worden. Want dan heb je er geen vrede mee als je voor het oog
netjes de paadjes loopt. Als je niemand doodslaat bijvoorbeeld. Nee, dan wil je het ook niet denken, dan
baal je ervan dat je die ander eigenlijk wel ... Dat moet ook God verdriet doen, denk je dan. Die ander weet
het niet. Maar God wel en dat ik zo ben, doe, denk, dat doet Hem verdriet. In geloof mag je dat van God verwachten dat Hij dat bij je doet. Langs die weg komt er meer en meer
verandering in je leven. Denk aan je doop, dat je daardoor al goed voorgesorteerd staat. Gooi je doop niet
te grabbel, maar stel je open voor het werk van de Geest in je leven. Daaruit komen dan ­ het kan niet
anders zegt de HC elder ­ goede werken voort. Uit je hart. Kijk, dan leef je als die man uit Psalm 1: dan
wandel je de weg van God vol plezier. Je overdenkt, je kauwt op wat God allemaal heeft gezegd en je leeft
eruit. Welzalig ben je als je dat doet.