Preek 1e Paasdag [meteen dia 1]

Hebt u, heb jij wel eens meegemaakt dat iemand uit de dood op is gestaan?
Iemand van wie je hield. En die gestorven is. Je hebt aan zijn of haar graf gestaan. Stel je eens voor dat dát zou gebeuren? Het lukt mij niet om dat voor te stellen. Onvoorstelbaar. Dood is dood. Verder dan dat kunnen we niet kijken. Niet vanuit onze menselijke beleving.
Geen wonder dus dat we in de verhalen rond de opstanding verwarring en angst tegenkomen.
Dat we onbegrip tegenkomen. Nog maar twee dagen geleden hebben ze Jezus in het graf gelegd. In de Joodse telling is het nu de derde
dag. Een aantal vrouwen gaat naar het graf om het lichaam verder te verzorgen. Te balsemen. Zo hoorde
dat. Alleen hadden ze nog geen tijd voor gehad. Het was inmiddels sabbat geworden. Ze hadden de olie wel
klaar gemaakt, maar waren niet meer aan het balsemen toegekomen. En dan gaan ze naar het graf, vroeg op de ochtend. Geen minuut later dan dat het weer mag.
En dan treffen ze iets heel anders aan. Geen gesloten graf, maar een geopend graf. Ze beginnen te denken
aan grafroof. Dat gebeurde in die tijd. Sierraden enzovoort werden van dode lichamen gestolen. Maar:
Jezus is er zelfs helemaal niet. En dan is er die engel die zegt: `Waarom zoekt u de Levende onder de doden? Hij is hier niet, Hij is uit de
dood opgewekt!'.
Nogmaals: dit is toch onvoorstelbaar. Stel je voor: je hebt net aan het graf gestaan. Je komt 2 dagen later
terug en dan krijg je te horen: `Hij is hier niet, Hij is uit de dood opgewekt!' Onvoorstelbaar. En dat is het Goede Nieuws, het Evangelie van Pasen:
Dat wat niet kan, dat gebeurt toch. Of: dat wat niet kan, kan toch! Pasen: De Heer is waarlijk opgestaan!

1. Tekenen van de opstanding [2]
Goede Vrijdag ­ wonderlijk wat er allemaal gebeurde. Aardbevingen, duisternis. Maar het zou allemaal nog
kunnen. Het past allemaal nog net binnen ons bevattingsvermogen. [2.1] De dood, het sterven. Dat kennen
we. Helaas maar al te goed. Maar opstanding uit de dood? Nee, dat wil er niet in.
De definitieve victorie ­ dat de dood écht is overwonnen: dat is voor ons onvoorstelbaar. [2.2]
Maar, b+z, dit is het hart van het Evangelie. Wat niet kan, dat kan toch! [2.3]
Als Christus niet is opgestaan, dan zijn we de beklagenswaardigste mensen die er zijn, zegt Paulus ergens.
Logisch, want als Hij niet is opgestaan, dan is er ook geen opstanding. Dan zouden we ons hier in de kerk
met een krachteloze boodschap bezig houden. Mooi woorden, ze helpen je misschien wat verder in het
leven. Maar als het er op aankomt: niet meer dan dat. Er zit geen eeuwigheidswaarde aan vast.
Maar ­ vervolgt Paulus dan triomfantelijk: Christus is werkelijk uit de dood opgewekt!
[scherm zwart]
Geloven in de opstanding. Moeilijk genoeg ­ voor ons. Maar ook voor de mensen van toen. Kijk maar naar
die vrouwen, die bij het graf kwamen. Ik had het net al even over hen. Ze begrepen er eerst niets van. We
hebben ook gelezen over de discipelen: als ze horen wat de vrouwen zeggen, reageren ze met: `wat een
onzin! Jullie slaan wartaal uit.' Je ziet het voor je: begripvol, maar beslist. Tenslotte is iedereen verdrietig. `ho, even rustig, niet allemaal tegelijk. Wat is er gebeurd?'

`Ok, de steen was weggerold ... wel raar ja ... en Jezus was dus ook niet in het graf ...'

Maar het zou gewoon grafroof kunnen zijn. Of misschien is er een andere `gewone' verklaring.

Maar als je goed leest, dan zie je het. God heeft duidelijke tekenen achter gelaten. Kijk maar wat er gebeurt
bij de vrouwen.
-
De weggerolde steen ­ inderdaad het zou nog kunnen. Grafrovers hebben het misschien gedaan.
-
Het lichaam van Jezus is weg: zou ook nog kunnen. Dieven of anderen hebben het meegenomen.
Maar dan: opeens staan er twee mannen in stralende gewaden. Later begrijpen ze dat het engelen geweest
moeten zijn.
[3]
Die engelen en wat ze zeggen: dat is het eerste teken. Hier is heel wat anders aan de hand. Grafrovers
komen echt niet in stralende gewaden bij je staan. Nu begint het op z'n plek te vallen, zeker als een van de
engelen tegen hen zegt: `Hij is hier niet, Hij is uit de dood opgewekt. Hij had het toch gezegd?'
Ja, dat klopt ­ dat had Hij zelf al voorzegd. `Toen herinnerden ze zich zijn woorden' ­ staat er.
Het is geen grafroof ­ nee, de Heer is waarlijk opgestaan! --- Dan gaan we naar Petrus en Johannes.
De discipelen horen het bericht van de vrouwen: `De Heer is opgestaan'.
Wartaal vinden ze dat. Maar Petrus en Johannes willen het zelf zien. Ze rennen naar het graf.
Johannes is het eerst. Hij gaat niet naar binnen. Hij buigt zich alleen voorover.
En wat ziet hij dan? Hij ziet de linnen doeken liggen. Jezus is dus niet weg. Gelukkig.
Maar hier komen we al iets op het spoor: die linnen doeken lagen kennelijk nog precies zo als je zou
verwachten [3.1]. Dus: alsof er nog een lichaam in zit. Op een afstandje lijkt dat zo. Dan komt Petrus. Kennelijk kon hij niet zo hard lopen als Johannes. Ook hij ziet de linnen doeken, maar hij
kijkt verder, hij gaat wel naar binnen. Johannes had dat ­ misschien uit eerbied ­ niet gedaan. Maar typisch
Petrus: hij gaat naar binnen. Nou wil hij het ook zeker weten ook.
En dan ziet hij iets. Iets heel bijzonders. Ik vraag er even speciaal de aandacht voor.
Hij ziet namelijk de linnen hoofddoek op een andere plek liggen. En nu komt het: de hoofddoek is nog
helemaal gewikkeld in de vorm waarin Jozef van Arimatea Jezus' hoofd gewikkeld had. [3.2] In onze
vertaling komt dit niet goed tot zijn recht: er staat `opgerold', maar er staat iets als `omgewikkeld'. Het is
precies hetzelfde woord als het `omwikkelen' dat gebruikt wordt voor het in doeken wikkelen van Jezus
door Jozef van Arimatea. Hoe kan dat? Hoe kan de hoofddoek nog die vorm hebben als het lichaam er niet meer in zit? De doek ligt
immers `omgewikkeld' apart, op een andere plek. Het staat er nadrukkelijk. Johannes komt nu ook het graf in. In één oogopslag ziet hij wat Petrus ook al zag.
En dan valt bij hem het kwartje. Heel simpel staat er: `Hij zag het en geloofde'. Zo geeft God tekenen bij de opstanding. Tekenen waar ze het aan konden zien. De hoofddoek is zo'n teken.
Ze zien als het ware een opengesprongen cocon die achtergelaten is. [3.3] Op het derde teken kom ik straks nog terug. Ik zeg het nu alvast: het zijn de gestorven heiligen. [3.4] God heeft tekenen achtergelaten voor de vrouwen, voor de discipelen, voor de mensen in Jeruzalem. Ze
zijn ons verteld om zelf ook te geloven. [3.5] Te geloven dat het echt waar is: de Heer is waarlijk op gestaan! 2. Geloof in de opstanding [4]
In dit verhaal zien we een mooie volgorde. Namelijk: eerst de tekenen, gevolgd door geloof. [4.1] En pas
dan krijgen ze Jezus te zien. Eerst geloven en dan zien. [4.2] Dat is volgorde hier. Wij willen het vaak andersom: eerst zien, dan geloven.
Maar het is hier dus: eerst geloven en in geloof krijg je Jezus dan ook te zien. Later zal Jezus zeggen: `zalig zij
die geloven zonder te zien'. [4.3] Zonder Hem te zien ­ dat zal Hij in dat verband bedoeld hebben. Want er
zijn duidelijke tekenen. Ze staan voor ons opgeschreven in de Bijbel. Het geloven en begrijpen gaat hier voorop. Daarna pas krijgt het geloof Hem ook te zien.
Eerst moet het kwartje vallen: bij Hem is echt alles mogelijk [4.4]. Eerst moet er het geloof zijn dat wat voor
mensen onmogelijk is, echt kan. Dat geldt ook voor ons: je moet geloven dat God jouw begrip te boven
gaat. Dat Hij op zijn eigen manier zijn plan trekken kan. En dat Hij dat ook gedaan heeft en doet. Als je dat
gelooft, dan zie je het ook. Wat er al in de Schrift staat en wat Jezus zelf gezegd had ­ het valt nu allemaal op z'n plek. Eerst niet. Kort
hiervoor hadden de discipelen er nog niets van begrepen. De vrouwen ook niet. De engelen bij het graf
herinneren de vrouwen aan wat Jezus zelf had gezegd: dat Jezus zou moeten lijden en sterven én op de
derde dag weer moest opstaan. Die woorden waar de engelen op doelen worden vaak getypeerd als een
`lijdensaankondiging' [4.5]. Maar let op: het is veel meer dan dat. Het is een aankondiging van Jezus' lijden
en sterven én van zijn opstanding! [4.6] Dood en opstanding inéén. Nu kan het kwartje verder vallen. Want het lijden is geweest, precies zoals Hij gezegd heeft. Ze zijn er
getuige van geweest. [4.7] Maar ... dan hoort de opstanding op de derde dag er dus onlosmakelijk bij! Toen begreep niemand het. Het zal wel beeldspraak zijn, zullen ze gedacht hebben.
Maar nu wordt duidelijk: het was echt heel letterlijk bedoeld!
De Heer is waarlijk opgestaan!

3. Jezus is je voor [5]
Die vrouwen gingen al voor dag en dauw naar het graf. Maar daar was Jezus al niet meer!
De vrouwen waren vroeg ­ maar Jezus was nog vroeger! [5.1]
Er zijn alleen maar tekenen die aangeven: Hij was hier wel, maar Hij is hier niet meer. De Levende is niet
onder de doden. Hij is opgestaan. Voor jij het snapte, voordat jij iets kon doen, was Hij al opgestaan. Zoals Jezus helemaal alleen leed aan het
kruis, in die drie uur durende duisternis, zo is Hij ook 's morgens vroeg, nog voor het licht was geworden
opgestaan. Niemand die het gezien heeft. Ook de wachten bij het graf niet ­ al moeten ze het begrepen
hebben zou je denken. Jezus: Hij is ons voor.
Dat past wel bij Hem. Dat past helemaal met God.
Vanmorgen werd er een klein kindje gedoopt. God was hem al met zijn liefde vóór. [5.2]
Gods liefde komt eerst. Daarna komen wij pas.
Ergens in de Bijbel staat: in onze doop zijn we met Christus in zijn dood begraven. [5.3]
Hij is dood geweest ­ door de dood heen gegaan.
Wij volgen. Maar gelukkig niet echt. Want doop is een teken en zegel. Je sterft niet echt als je gedoopt
wordt. Gelukkig niet. Nee, Christus is al gestorven ­ wij hoeven niet meer te sterven om daarmee te boeten
voor onze zonden. Het zou ook niet kunnen. Christus is ons dus in zijn dood voor.
Maar zo is Hij ons ook voor met zijn opstanding. [5.4]
En anders dan de doop is Hij ons met zijn opstanding letterlijk vóór.
Wij zullen ook eens opstaan. [5.5] Hij was de eerste, maar niet de laatste. Op Goede Vrijdag hadden we het even over wat er gebeurde direct nadat Jezus was gestorven. Er kwam
een aardbeving, de graven ­ rotsgraven ­ scheurden open. En sommige gestorvenen werden weer levend.
[6] Ze bleven nog in het graf, maar: na de opstanding komen ze uit hun graven en ze gaan de heilige stad in
[6.1], Jeruzalem dus, en verschijnen daar aan veel mensen. Dat is dus tegelijkertijd met wat we lezen over de vrouwen en Petrus en Johannes. Ondertussen zijn die
gestorvenen de stad in gegaan en laten zich zien. Hoe dat precies is gegaan en of ze daarna nog een poos
zijn blijven leven ­ dat weten we niet. Maar je kunt je voorstellen: het moet een enorme consternatie
gegeven hebben. Weer zo'n teken. Het gaat hier om gestorven heiligen ­ vermoedelijk mensen die de
Messias verwachtten, zoals Simeon en Anna. Wat ze gezegd hebben ­ of ze iets gezegd hebben, weten we
ook niet. Maar deze gestorven heiligen, ze laten zien wat de bedoeling is [6.2]: we zijn met Christus
begraven ­ zij letterlijk, wij door de doop ­ en we staan ook weer met Hem op. Ik stel me zo voor: Jezus zien ze nog niet. Maar van alle kanten komen er die dag berichten. `Moet je nou
toch 's horen ­ ik heb die en die gezien. Maar die was allang gestorven en begraven!'. Kletspraat kan het
niet zijn, want het blijft niet bij eentje. Nee, meerdere mensen komen vertellen dat ze iemand hebben
teruggezien die al gestorven was. Ja, in het kielzog van Jezus staan er mensen op. [6.3]
Ze kunnen er niet meer onderuit. Al blijft het moeilijk te bevatten. Het vervolg zal dit nog wel laten zien. Dat kunnen we ook op onszelf betrekken. We hebben de Evangelieverhalen. En toch ... zou het allemaal
echt waar zijn? Die gedachte kan je zomaar bekruipen. Laten we het vast geloven: de Heer is waarlijk opgestaan. Laten we geloven in het ongelooflijke. Laten we
geloven dat de Heer echt in staat is door menselijke barrières heen te breken. Laten we geloven dat Hij ons
is voorgegaan. En dat wij Hem achterna mogen gaan! Jezus is ons voor. Hij is ons voorgegaan naar de hemel. [6.4]Meteen na zijn opstanding heeft Jezus het er
ook over. Maria ontmoet Jezus, zo lezen we in het vervolg van Johannes. Ze houdt Hem vast. Maar dan zegt
Jezus: houd me niet vast, Ik ben nog niet opgestegen naar mijn Vader. Daar gaat Hij dus heen. Dat had Hij al eerder gezegd. Hij zou zijn discipelen vooruit gaan. Hij zou plaats gaan klaarmaken. In het huis
van zijn kamer zijn veel kamers. Er is plek voor iedereen. Dat klinkt ook hier door. Maria moet niet alleen
tegen de discipelen zeggen dat Jezus naar zijn Vader gaat, maar dat die Vader ook hun Vader is. Dat zijn
God ook hun God is. Dus: de God die Hem uit de dood heeft opgewekt, is ook onze God.
Wat Hij met Hem gedaan heeft, zal Hij ook met ons doen.
Ons lichaam ­ het zal een keer in het graf verdwijnen.
Maar het zal eens door God weer tot leven worden gewekt. Het vervolg van de Bijbel maakt duidelijk hoe dat ongeveer zal gaan. Jezus zal een keer terugkomen om ons
op te halen. Er komt een nieuwe hemel en aarde. In het kielzog van Jezus staan er mensen op ­omdat God nog meer in petto heeft. [6.5] B+z: dat is het Paasevangelie! Als Jezus alleen was opgestaan. En verder zou er niemand opstaan. Nooit.
Wat had je er dan aan? Dan was het toch: dood = dood. Maar dat is het dus niet! Heb je ooit iemand gezien die uit de dood is opgestaan? Nee.
Maar in geloof zien we Jezus, de Opgestane.
Hij is hier niet. Hij leeft. Hij leeft en regeert tot in eeuwigheid.
Hij heeft de regel van de dood gebroken. En eens verschijnt Hij met groot gezag.
Dan klinken de bazuinen en zullen de graven opengaan. Eens en voorgoed.
Ook die van u/jou/mij, als je gelooft. Jezus zelf heeft gezegd: Ik ben de opstanding en het leven. Wie in Mij
gelooft, zal leven, ook al is hij of zij gestorven. Dat is de christelijke hoop. De vaste hoop die we mogen hebben.
Als Christus toch niet was opgestaan ... Maar gelukkig: de Heer is waarlijk opgestaan!