Preek n.a.v. Psalm 77 ­ Oudejaarsavond 2012

Oudejaarsavond. Iedereen beleeft dat verschillend. De één is misschien uitgelaten. De ander vermoedelijk
melancholisch, weemoedig. Weer een ander waarschijnlijk ronduit verdrietig. Hoe je hier vanavond zit - dat hangt vermoedelijk niet alleen af van wat voor persoon je bent, van je
karakter, maar ook van hoe het jaar verlopen is. Wat er allemaal is gebeurd. En het hangt af van hoe je
naar het komende jaar kijkt. Want ook dat zal voor ieder wel verschillend zijn. Sommigen van ons zien een moeilijk jaar opdoemen. Dat kan heel verschillende redenen hebben.
Bij de één is het omdat hij of zij is er niet meer. Een nieuw jaar breekt aan zonder je maatje. Je
levensgezel. Je ziet er eigenlijk als een berg tegenop. Wéér een jaar.
Het kan ook zijn dat je je werk dreigt te verliezen en denkt: ik weet niet hoe ik het dan allemaal
rond moet krijgen. En zo zijn er talloze dingen waardoor we tegen 2013 op kunnen zien.

Zo kunnen er ook talloze redenen zijn om juist naar 2013 uit te kijken.
Er zullen hier ook zijn die haast niet kunnen wachten tot het jaar zijn loopt neemt:
Trouwplannen, een nieuw huis. In verwachting ­ uitkijken naar de kleine. De babykamer
klaarmaken. Of examen doen en dan de wijde wereld in. Of ... noem maar op.

Ik zet de twee uitersten maar even tegenover elkaar:
Dankbaar of juist verdrietig terugkijken op 2012
Enthousiast uitzien naar 2013 of er juist als een berg tegenop zien.

Let wel: ik zeg niet: het ene is goed en het andere is fout.
Ik zeg niet: dankbaar zijn voor wat 2012 gebracht heeft ­ zo zou het moeten.
En ook niet: uitzien naar wat 2013 zal gaan brengen ­ dát is pas ècht een christelijke houding.
Als we het zo zeggen, dan blijven we veel te veel aan de oppervlakte.

Waar gaat het dan wel om?
Dat we ons leven, hoe het er daarin ook met ons voorstaat, verbinden met God.
Dat we onze weg, wat er op die weg ook gebeurt, met God te gaan.
Of die weg nu over bergtoppen gaat met prachtige vergezichten of door diepe dalen. Precies op dat punt heeft Psalm 77 ons iets te zeggen.
We hebben te maken met iemand in een diep dal zit.
Niet zo vrolijk dus. Misschien klopt het wel niet met je eigen stemming.
Maar ik nodig je uit om toch even mee te kijken met wat er in deze psalm gebeurt.

Want de diepere vraag van deze Psalm raakt ons allemaal.
Het is de vraag: wie is God eigenlijk? Kan ik Hem wel vertrouwen? Is Hij er wel om voor mij te
zorgen? Kan ik wel van God op aan?
Dat zijn toch vragen die iedereen wel eens heeft?!
Misschien minder gauw als het je goed gaat. Als alles op rolletjes loopt.
Maar zelfs dan heb je toch nog wel af en toe de vraag: ja, ok, het gaat allemaal lekker, maar blijft dit
ook zo? Als ik om me heen kijk ...
Ik ervaar nu Gods zegen, ik ben dankbaar, maar wat nu als ...

Dus laten we samen deze psalm doorgaan op deze oudejaarsavond.
Als ik het even heel scherp formuleer, dan vraagt deze Psalm: kan ik wel met deze God verder? Wil
ik dat wel? Dat vraagt deze dichter in pakweg het jaar 600 vChr. Op zijn bij wijze van spreken
Oudejaarsavond: kan ik in 599 wel met God verder?
Misschien een goede vraag om onszelf te stellen op de drempel van 2013: wil ik ook in 2013 weer
verder met God? Kom ik elke zondag weer naar de kerk? Neem ik deel aan het leven van de
gemeente? Doe ik al die dingen ­ omdat ik God liefheb, omdat ik van Hem houd, omdat ik zijn
evangelie helemaal geweldig vind? Te gek?! Gaaf?! Omdat Hij mij perspectief biedt, wat er ook
gebeuren zal in mijn leven? Durf ik dat ook voor 2013 volmondig te zeggen, te belijden? Is dat het
wat mijn leven draagt? Waar ik op vertrouw voor 2013?

Zijn dat geen rare vragen die ik stel? Mag ik zulke vragen eigenlijk wel stellen??
Nou, ik zou het niet gedurfd hebben als Psalm 77 dat zelf niet ook had gedaan.
Moet je 's kijken wat er in de eerste helft van de Psalm allemaal gezegd wordt:
"Ik denk aan God en moet zuchten". Dat klinkt toch niet eerbiedig of wel? Stel dat iemand dat
tegen jou zou zeggen: `ik denk aan jou en ik moet zuchten'?! Dat is toch een belediging, of niet? Het is dus bepaald geen halleluja bij deze man, op zijn Oudejaarsavond.
Integendeel. En moet je eens kijken in welke richting hij denkt:
"Zou de Heer voor eeuwig verstoten, zou Hij niet langer liefhebben?"
Dus: Hij stelt Gods liefde ter discussie. Is het misschien afgelopen daarmee?
Dat is ook de vervolgvraag: "Is zijn trouw voorgoed verdwenen, zijn woord voor eens en voor altijd
verstomd?" En ook: "Vergeet God soms genadig te zijn, verbergt zijn ontferming zich soms achter
zijn toorn?" Dat zijn nog vragen. Maar kennelijk kan hij er niet onder uit. Hij kan de gedachte, de
conclusie niet van zich afhouden. Het schild van zijn geloof is even niet bestand tegen deze vurige
pijlen. De conclusie is [vers 11]: "Ik zeg: `Ik weet wat mij kwelt, de hand van de Allerhoogste is niet
meer dezelfde'."

De hand van de Heer is niet meer dezelfde.
Anders gezegd: God is veranderd! Hij was liefdevol, trouw. Dichtbij. Maar het is niet meer zo. God is
veranderd. Ja, zo kan een mens dat ervaren. We weten niet precies waarom deze dichter dat zo
ervoer. Vermoedelijk leefde hij rond de ballingschap, in een tijd waarin het heel slecht ging met het
volk. Dus het kan zijn dat hij daaraan lijdt, omdat hij er net als de rest van het volk de gevolgen van
ondervindt. Maar dat is niet zeker. Het kan ook heel persoonlijk zijn. Maar wat het ook is: het is
Asafs eigen nood, zijn eigen worsteling die hem tot deze conclusie brengt: God is niet meer
dezelfde.
En dat is een herkenbare gedachte. Er kan zoveel in je leven gebeuren ­ en misschien is dat bij jou
ook wel gebeurd - waardoor je je vertwijfeld kunt afvragen: houdt God nog wel van mij? Ziet Hij me
nog wel staan? Want als dat wel zo was, waarom is mij dan in 2012 of eerder dit of dat overkomen?
Waarom moest mijn leven die vreselijke wending krijgen? Dan kan zomaar de gedachte je
bekruipen: Hij moet me niet. Of zelfs: Hij is er niet. Hij bestaat niet. Want als Hij wel bestond dan ...
In de tijd van Asaf lag dat ietsje anders. Iedereen geloofde dat er een God bestond. Maar je proeft
bij hem wel de afstand. Tot halverwege de psalm is er weinig intimiteit. Het gaat over God. God in
de derde persoon, Hij wordt niet rechtstreeks aangesproken. Hij wordt ook niet bij zijn
verbondsnaam genoemd. En zeker in vers 11 klinkt het `de Allerhoogste' afstandelijk. God is de
allerhoogste, dus je moet wel buigen, maar ... Voor ik verder ga, wil ik even iets benadrukken.
Wat die dichter hier doet: dat mag kennelijk!
Hij mag kennelijk zo afstandelijk spreken. Hij mag kennelijk deze scherpe vragen stellen.
Klaarblijkelijk mag hij zelfs zeggen: God is niet meer dezelfde.
We lezen deze Psalm immers in de Bijbel! En het is lang niet de enige psalm waarin grote
vraagtekens worden gezet bij God of de manier waarop Hij regeert.
God had er heel makkelijk voor kunnen zorgen dat deze en soortgelijke [best een flink aantal!]
psalmen - als Hij mens was zou je zeggen: minder welgevallig psalmen - geschrapt werden. Maar Hij
heeft ze laten staan. Geen censuur toegepast. Sterker nog, Hij vindt dat we ze nodig hebben. Hij
begrijpt dat je zo met de dingen in de knoop kunt raken, dat je zegt: ja, maar, bent u er eigenlijk
wel? Of: wie bent u eigenlijk? Er spreekt een stuk bevestiging uit voor u/jou die het moeilijk heeft
en opziet tegen het nieuwe jaar: dat mag niet alleen. Maar God snapt dat. Deze dichter, Hij knokt
als het ware met God. Nou, met Hém knokken, dat mag dus!

Daarom wil ik nu dan ook niet verder gaan met het woordje `maar'.
En nu iets zeggen als: ja, dat mag wel, MAAR dan moet je wel net als deze psalmdichter toch God
gaan erkennen. Buigen of barsten ­ maar dan natuurlijk liefst buigen en niet alleen buiten maar
ook de beweging maken naar aanbidding. Dat zou dan moeten op basis van de tweede helft van de
psalm. Want dat zal u toch ook wel opgevallen zijn: na die kwellende gedachte: "de hand van de
Allerhoogste is niet meer dezelfde" volgt er een omslag. Het lijkt een complete omslag, 180 graden.
Maar als je goed kijkt, is het eigenlijk maar een halve omslag. Laten we `s goed kijken wat er gebeurt. Zien of we de beweging van deze dichter mee kunnen maken.
Ik stel me zo voor: die gedachte: "God is niet meer dezelfde" treft hem als een mokerslag. Het is
een conclusie waartoe hij gedwongen wordt, maar die hij helemaal niet wil.
Zeg nou zelf: wie zou graag willen concluderen: "God was altijd goed voor mij of ons maar nu niet
meer. Hij is veranderd. Vroeger kon je van Hem op aan, maar nu niet meer."
Zou u graag tot die conclusie komen? Zou u vanavond graag met de boodschap naar huis gaan:
"mensen, God is veranderd. Hij geeft er de brui aan. In 2013 zorgt Hij niet meer voor je. In 2013 ben
je echt helemaal op jezelf aangewezen" ? Nee, die conclusie, die gedachte wil deze dichter niet!!! Wie wel?
En kijk, nu gebeurt er wat in zijn denken. Eerder al, in vers 6 proef je dat vooral, denkt hij aan
vroegere tijden. Toen God er wel was. Dat weet hij. En dat kan hij niet rijmen met nu. Vandaar die
conclusie: God is veranderd.
Maar nu gaat hij weer aan vroeger denken. Hij gaat, zegt hij, aan de grote daden van de Heer
denken. Al Gods werken worden overwogen. Kijk, en nu wordt er afstand overbrugd.
Nu wordt God bij zijn verbondsnaam genoemd: de Here. Jahweh. [vers 12] En: er wordt niet meer
over God gesproken. Niet meer in de derde persoon. Nee, God wordt aangesproken. Hij richt zich
rechtstreeks tot God. "uw werken" "uw grote daden" "uw weg" enz. En hij denkt heel concreet aan
de uittocht uit Egypte, om precies te zijn: de doortocht door de Rode Zee. Zou dat toevallig zijn, dat hij juist aan dat verhaal denkt?
Natuurlijk, het was een enorm wonder van God. Daar zag je nou echt de hand van de Heer. Je hoort
die man denken: `dat waren nog eens tijden, zeg. `k Wou dat `k daar bij geweest was!' Dat denken
wij wel eens hè? En dan denken: dan wist ik het echt helemaal zeker!

Goed, laten we dat verhaal ons 's even voor de geest halen.
De Israëlieten zijn vertrokken uit Egypte. Voor hen doemt de Rode Zee op en achter hen naderen
de Egyptenaren, met paarden en strijdwagens. De Egyptenaren hebben spijt dat ze de Israëlieten
hebben laten gaan: ze willen hun slaven terug, mooi goedkope arbeidskrachten.
De Israëlieten zitten dus in de val. Ze kunnen nergens heen. Voor de Egyptenaren zijn ze bang en
voor het water ook. Daar kunnen ze immers niet doorheen. Maar let nu op: waar jij bang voor bent,
waar jij niet doorheen kunt, daar kan God dat wel
. God is echt niet bang voor het water. Sterker
nog: het is omgekeerd. Moet je kijken hoe beeldend het beschreven wordt: "toen het water u zag,
o God, toen begon het te beven, een huivering trok door de oceanen". En dan gebeurt het. Waar
geen pad lijkt, daar ontstaat een pad. Omdat God dat pad maakt.

"Door de zee liep uw weg", zegt de dichter
Over de weg van God heeft het hij al eerder in de psalm gehad. Toen zei hij: het is een heilige weg.
Met andere woorden: onnavolgbaar ­ omdat het Gods weg is. Een weg die je lang niet altijd kunt
snappen. En het is dus een weg die door het water kan gaan. Geen verharde asfaltweg. Het was
vast niet makkelijk lopen over die zeebodem. Zo kunnen Gods wegen zijn: glibberig, maar Hij maakt
die weg wel voor je. Soms daar waar je het niet verwacht ­ over de bodem van de zee.
Ik denk in dit verband ook even aan het verhaal van de storm op het meer: Jezus komt in de storm
over het water - of je mag misschien met die hoge golven ook wel zeggen - door het water naar zijn
discipelen toe. Zijn weg was dus ook "door de zee". Hij is niet bang voor het water. 't Is eerder
andersom: het water moet Hem gehoorzamen. En dan zegt Hij, midden in die storm: wees niet
bang. Hij luwt niet eerst de storm. Dat komt in dit geval daarna pas. Nee, eerst: wees niet bang. Je
hoeft niet bang te zijn, al gaat de storm tekeer. Ik ben er. Ik trek mijn handen echt niet van je af.
Ook niet in 2013. Zo komen we aan het einde van de psalm.
En nu valt mij iets op. Er ontbreekt iets. Je zou kunnen zeggen: het laatste stuk ontbreekt.
Net alsof deze dichter er toch nog niet helemaal aan wil. Hij zou nu zijn psalm moeten afmaken en
zeggen: kijk, zo is God. Zo is Hij nog steeds. Dat geloof ik helemaal! Hij baant ook nu nog wegen,
door het water heen. Dwars door de storm. Dwars door de chaos van dit leven.
Zojuist hebben we na het lezen van Psalm 77 die stap gemaakt. Met Psalm 136, met dat
terugkerende refrein: want zijn goedertierenheid [=zijn liefde en trouw] zal bestaan in eeuwigheid.
Zet Psalm 77 en 136 naast elkaar en je snapt, proeft meteen het verschil.
De dichter maakt de stap niet naar vandaag, naar zijn eigen leven. Hij stopt bij Mozes en Aäron. Het
zijn resultaten uit het verleden en tja, zouden die garanties voor de toekomst bieden? Je hoort hem
[Asaf/de dichter] aarzelen. Hij wil het zeggen, maar zegt het niet. Kan het niet.
Zoals ik al eerder zei: God laat deze psalm staan. Precies zoals die is. Kennelijk mag het ongezegd
blijven. Mag het aangevochten blijven. Tegelijk zit er wel een uitnodiging in.
Deze: voeg het refrein van Psalm 136 toe en zeg: want zijn goedertierenheid [=zijn liefde en trouw],
bestaat tot in eeuwigheid. Zeg dus: "nee, het is niet afgelopen met God liefde. Nee, loof de Heer,
want Hij is goed, zijn liefde duurt voor eeuwig". Geloof het helemaal: God is vandaag niet anders
dan gisteren en eergisteren en dan lang geleden. Nee, ik geloof, zijn liefde duurt voor eeuwig.

Hebben we dat eigenlijk ook niet gezien met Kerst? Dat God dezelfde is gebleven?
Deze psalmdichter leefde 600 of meer jaar voor Christus. Wist daar nog niks van. Maar zien we niet
dat God echt wel doorgegaan is? Echt wel om zijn schepping is blijven denken? Echt niet vergeten is
dat Hij ooit mensen heeft gemaakt?
Moeten we deze voorzet voor onszelf in onze levens niet keihard inkoppen? En juist wél zeggen:
het verleden biedt juist wél garanties voor de toekomst. Bij God wel!
Je mag 2013 daarom ingaan met het vertrouwen dat God er echt wel bij is. Dat Hij niet je vergeet.
Dat Hij niet opeens in je vijand verandert. Nee, vooruitzien naar 2013 is achterom kijken.
Achterom kijken. Niet zozeer in je leven. Dat kan ook, als je ziet wat de Here daarin allemaal doet.
En het dan zeker weten: Hij zorgde voor me, en dat zal Hij blijven doen. Maar met achterom kijken
bedoel ik: kijken naar de grote daden van God. Zoals ze in de Bijbel staan. Je ziet ze niet meer. De
Psalm zegt: door de wijde wateren liep uw pad. Maar ook: uw voetsporen bleven onzichtbaar. Je
ziet ze dus niet. Ze zijn geweest. Je kunt niet meer naar Bethlehem om de kribbe te zien. Of naar
Golgotha om het kruis te zien. Maar: ze zijn er geweest. Kribbe en kruis. Kribbe en kruis:
Laten dat de ijkpunten in je leven zijn. Ook in 2013. Laten ze je vertrouwen geven dat de God van
kribbe en kruis jouw God is. Die op jouw weg met je meeloopt. Die je opneemt in zijn weg. Die
heilige, onnavolgbare weg. Die weg die uiteindelijk voert naar een land van louter licht, waar
heiligen heersers zijn. Ik wens iedereen toe dat die weg van kribbe naar kruis, naar het eeuwige koninkrijk van God je leven in
2013 mag bepalen. Dat je mag geloven dat hoe je leven ook gaat, Hij met je daar naartoe op weg is. Dat Hij
niet van je zijde wijkt, maar dat Hij de grond is waarop je staat, de rots waarop je bouwt.