Preek over Romeinen 7,19-8,6 [meteen dia 1]

Thema: Vrijheid?!

Nederland is een vrij land. We leven in vrijheid. Daar stonden we gisteren bij stil: het was nationale
Bevrijdingsdag. De vlag ging ervoor uit. En terecht. Vrijheid is een groot goed. Er is ook hard voor
gevochten. Ook daar hebben we bij stilgestaan, eergisteren. Twee minuten stilte voor allen die gevallen
zijn in de strijd voor de vrijheid. De vlag hing halfstok. Terecht, want het was een zwaarbevochten
vrijheid. Er is heel wat bloed gevloeid, vaak van heel jonge kerels nog, om vrijheid te brengen in Europa
en ook in Nederland. Denk alleen al aan de vele gesneuvelde soldaten op de stranden van Normandië,
juni 1944. Een bloedige landing die ons tot op de dag van vandaag vrijheid heeft gebracht. Op dagen als 4 en 5 mei besef je: die vrijheid die we hebben ­ die is niet vanzelfsprekend. Die is zwaar
bevochten. Die vrijheid moeten we koesteren. We moeten er zuinig op zijn. En zien we het ook niet in de wereld van vandaag? Nog altijd zijn er landen die met harde hand worden
geregeerd. Landen die niet vrij zijn omdat ze door een ander land bezet zijn of omdat er een dictator aan
de macht is die de bevolking met ijzeren vuist zijn wil op legt. Ik hoef maar Noord-Korea te noemen of u
begrijpt wat ik bedoel. Kortom, vrijheid is een groot goed en geen vanzelfsprekende zaak. Iets om dankbaar voor te zijn als je
het als land hebt. Ik wil daar vanmorgen niets aan af doen. Ik ben er dankbaar voor dat ik in een vrij land
mag leven. Ik ben blij dat er hier geen dictator aan de macht is waar ik bang voor moet zijn. Enzovoort. ***
[2]
Ook in de Bijbel gaat het vaak over vrijheid. Logisch ­ want het volk Israël had nogal eens met invallen,
aanvallen en bezetting te maken. Op een gegeven moment werd zelfs zowat de hele bevolking
weggevoerd in ballingschap. Dat was allemaal geen pretje. [2.1]De Bijbel kent nog een vorm van vrijheid. Die heeft meer met je binnenkant te maken. Het gaat dan
over innerlijke vrijheid. Het lijkt misschien een rare sprong die ik nu maak. Van Nederland als bevrijd land ­ als land waar je je vrij
kunt bewegen, waar vrijheid van meningsuiting is ­ naar innerlijke vrijheid. Maar toch is het niet zo gek
om die twee in één adem te noemen. Want juist omdat we in zo'n vrij land leven, welvarend ook nog 's
een keer, juist daarom komt die vraag zo op me af: [2.2]waarom voelen veel mensen zich dan innerlijk
niet vrij? Waarom zitten we gevangen in bepaalde patronen? Waarom zitten mensen gevangen in een
relatie? Of gevangen in de macht van geld? Of verstrikt in porno? Gevangen in groepsdruk ­ wie kan
daaraan ontsnappen? Voor hoeveel mensen is het leven in ons vrije Nederland eigenlijk: vrijheid ­
blijheid? Kortom: Nederland is vrij ­ al jaren lang. [2.3]Maar: hoe vrij zijn we eigenlijk? Hoe vrij bent
u/j/ik?
Daarover gaat deze preek. 1. Mijn onvrijheid [3]
[3.1]In het gedeelte uit Romeinen 7 kwamen we steeds die `ik' tegen. Een `ik' die bepaald niet vrij is [3.2].
Die `ik' zit gevangen in een patroon waar hij [ik ga voor het gemak maar even uit van een `hij'] niet uit
lijkt te komen. Verderop heeft hij het wel over bevrijding ­ maar niettemin spreekt hij hier in de
tegenwoordige tijd [3.3]. Waarmee hij zeggen wil: het is allerminst passé wat ik hier vertel. Dit is een
aspect van mijn leven dat ik heel sterk zo ervaar. Het gaat hier niet om iets wat deze `ik' achter zich heeft
gelaten. Het is bepaald niet mis wat deze `ik' zegt. Hoor maar [niet alles]:
- het goede is in mij, in mijn eigen natuur, niet aanwezig
- ik wíl het goede wel, maar het goede doen kan ik niet
- [3.4]ik ontdek in mij de wetmatigheid dat het kwade zich aan mij opdringt, ook al wil ik het goede doen. Het beeld dat hier naar voren komt, is het beeld van een `ik' die gevangen zit. Hij wil wel, maar het
breekt hem bij de handen af. Als het op doen aankomt ­ dan gebeurt precies het tegenovergestelde van
wat hij had willen doen. Wie is deze `ik'?
De geleerden zijn het er niet over eens. Maar daar wil ik u niet mee vermoeien.
Het gaat er namelijk in dit gedeelte niet om dat we kunnen zeggen: die `ik' ­ dat is die en die, toen en
toen. Bijvoorbeeld: die `ik' is Paulus toen hij al wel of nog geen christen was.
[3.5]De hele passage is bedoeld om een levendige beschrijving van iets wat we allemaal herkennen.
Want zeg nou zelf: wie herkent dat nou niet ­ die strijd tussen datgene waarvan je verstand weet dat het
goed is en dat stemmetje ­ of wat het ook is ­ dat je ertoe aanzet om ongeveer het tegenovergestelde te
doen?
Je weet dat je nu een knuffel moet geven, maar je slaat letterlijk of figuurlijk van je af.
Je weet dat positieve waardering zo belangrijk is, maar je houdt je mond of zoomt in op wat die ander
volgens jou allemaal fout doet.
Je weet hoeveel goeds je kunt door even die ­ kleine - moeite te nemen om een ander te groeten, even
een vriendelijk woord te zeggen ­ maar je loopt straal voorbij.
Ik denk dat het niet zo moeilijk is. [3.6]Die 'ik' ­ dat ben ik. Dat ben jij, dat bent u. [4]Nee ­ het past niet naadloos. En ja, er is meer te zeggen. Maar het gaat nu even om het herkennen
van iets dat zich bij ons allemaal binnen in ons afspeelt.
[4.1]De Bijbel heeft het namelijk ten diepste niet over andere mensen. Nee, de Bijbel heeft het over mij.
De Bijbel vertelt hoe het er met mij voorstaat.
En wat krijg ik dan te horen? Dit: [4.2]er zit een onuitroeibaar virus in mij. Sinds de zondeval van Adam
en Eva zit dat virus er al. Zeer hardnekkig is het. Paulus noemt het de menselijke natuur. Een natuur die
tot alle kwaad geneigd is. Die natuur ­ die heb ik ook. Die hebben we allemaal. De `ik' uit Romeinen 7 beschrijft zichzelf als iemand
die vastzit. Helemaal niet vrij is. Iemand in wie strijd woedt. Als je het gedeelte leest, dan kun je het ook
zo zeggen: [4.3] er woont ­ zo staat het er letterlijk: woont; de zonde woont in de natuur van die `ik' ­
een vijand binnen de poort, in de eigen gelederen!
Die vijand wordt ook benoemd: [4.4]de zonde. Zonde = alles wat verkeerd is. Alles wat niet overeenkomt
met Gods wil. Of zoals het hier wordt gezegd: met de goede wet van God. [4.5]Binnen in die `ik' is een strijd aan de gang. Een strijd tussen goed en kwaad. En de `ik' ontdekt: het
kwaad, de zonde, wint die strijd voortdurend. Geen verheffend beeld dus. Maar ik ben bang wel herkenbaar ­ minstens voor een deel.
En ook inzichtgevend, want nu snappen we waarom de mensheid ­ hoe triest het ook is ­ van Holocaust
naar Holocaust gaat. We zijn onvrije mensen. Dat is wat die `ik' uit Romeinen 7 zich terdege realiseert. Daarom noemt hij zich
een ongelukkig mens. Oudere vertaling: `ellendig mens'. Hij ziet het probleem dus onder ogen. Ik hoop
u/jij ook. Het probleem is de waarheid over jezelf, zoals de Bijbel die tekent: een mens behept met een
onuitroeibaar virus dat zonde heet. De `ik' ziet het onder ogen, noemt zichzelf ellendig en komt dan met zijn wanhoopsvraag: [4.6] `wie zal
mij redden uit dit bestaan dat beheerst wordt door de dood?' Anders geformuleerd: wie doorbreekt die
wetmatigheid waarin ik gevangen zit. Ik kan het zelf niet ­ wie bevrijdt me?

Het blijkt alleen geen wanhoopsvraag! Want er is daadwerkelijk bevrijding
2. Christus heeft me bevrijd! [5]
Om precies te zijn: [5.1]Christus heeft me bevrijd van de wet van de zonde en de dood. Zo staat het er.
Het is belangrijk om de betekenis hiervan even goed door te laten dringen. We hadden het net over onvrije mensen. Mensen in wie een strijd aan de gang is waarbij de zonde nogal
vaak wint. En zonde, dat is nou precies datgene waar God een gloeiende hekel aan heeft. Hij háát de
zonde, zegt de Bijbel. [5.2]Zonde kan op zijn veroordeling rekenen, met als uiteindelijke consequentie: de
dood. En in de Bijbel gaat het dan niet zozeer over het sterven, maar over de eeuwige dood, de
geestelijke dood in de hel. Want daar ga je onherroepelijk heen als het van je daden zou afhangen. Als je
zou proberen die goede wet van God na te leven ­ helemaal perfect, altijd ­ ja, dan zou het goed met je
komen. Maar dit is het `m nou juist. Die goede wet zorgt er juist voor dat je om je daden veroordeeld
wordt. [5.3] Simpelweg omdat je die wet niet houdt. Dat virus zit het in de weg. Het lukt niet. Het gaat
niet ­ met geen mogelijkheid. Ik ga dood. Vandaar die wanhoopsvraag: help, ik zit gevangen! Wie
bevrijdt me? [5.4] Christus doorbreekt het patroon. Hij bevrijdt je uit de web waarin je gevangen zat. Dat staat er: als
je in Christus Jezus bent, word je niet meer veroordeeld. Waarom word je niet meer veroordeeld? Dat
staat er ook bij. Jezus werd door God vanwege de zonde naar de aarde gestuurd. [5.5] Dat was zijn
landing in Normandië. Zijn landing in bezet gebied. Zelf was Hij totaal onschuldig, [5.6] maar Hij heeft als
kanonnenvlees gediend. Hij is voor onze zonden ­ al onze zonden ­ gestorven aan een kruis. En zo heeft
Hij met de zonde afgerekend. Hij heeft de uitstaande rekening vereffend. En dus veroordeelt God je niet
alsnog. [5.7] Niet als je bij Christus hoort. Zo meteen gaan we het nog over de praktijk van het leven van elke dag hebben en ons afvragen:
verandert er daarin dan ook wat? [6]Maar eerst wil ik even stilstaan bij het bevrijd zijn. Er staat niet:
Christus zal ons bevrijden. [6.1]Nee, er staat dat Hij het al gedaan heeft. Natuurlijk, dat slaat op zijn
lijden, zijn sterven en opstanding. Maar toch: het betekent dat die bevrijding er al is. [6.2]Ik mag me al bevrijd weten. Die `ik' die zo worstelt met zijn eigen natuur, hoeft niet [6.3]wanhopig
te zijn omdat hij zijn eigen ondergang tegemoet gaat. Het is niet zo dat hij langzaam maar zeker de rivier
afdrijft totdat hij op een gegeven moment bij de waterval komt waar hij naar beneden zal storten, zijn
dood tegemoet. Die `ik', die in Christus is dwz gelooft, [6.4]mag weten dat die afgrond er niet komt. Er komt geen oordeel. Dat alleen al kan bevrijdend werken. De gedachte dat iemand zo veel voor je over
heeft, dat Hij er tussen is gaan staan. [6.5]Je mag zelf helemaal `in Hem' zijn. In Christus zijn ­ dat is een
beeldspraak waar heel wat aan vast zit. Zo staat het er: `in Christus zijn'. [6.6]Dat heeft met geloven te
maken, [6.7]maar ook je in Hem geborgen weten, je veilig weten. Omdat Hij verlost heeft. Hij staat er
garant voor. Er is iemand die zich jouw onvrijheid aantrekt en zegt: ik bevrijd je. [6.8] Kennelijk is er
Iemand die ons mensen zo lief heeft, dat Hij zijn eigen Zoon heeft gegeven om ons te bevrijden. Om ons
redden uit de vicieuze cirkel, vanwege dat virus, dat ons anders naar de ondergang had geleid. Dat is al één. Dat is al een stukje lucht. Een stukje vrijheid. Maar dat is nog niet alles. Daarover nu. 3. Mijn leven in vrijheid [7]
[7.1]We kunnen wel mooi zeggen: we zijn bevrijd. Maar als er nou verder geen verschil is?
Ergens anders in de Bijbel staat ook dat Christus ons heeft bevrijd. En daar staat er dan bij: met de
bedoeling dat we in vrijheid zouden leven. En iets verderop: we zijn geroepen om vrij te zijn. [7.2]Het is dus een kwestie van in die vrijheid gaan staan. Je bent vrij, in de zin dat de wet je niks meer
kan maken. Als je bij Christus hoort, dan kan die wet je niet veroordelen. Dat stemmetje dat binnen in je
klinkt en dat zegt: `ja, maar jij hebt die wet overtreden, nu word je veroordeeld' ­ dat stemmetje heeft
ongelijk. [7.3]Dat mag je wegdrukken. Dat stemmetje zegt het af en toe misschien wel: `jij, je bent een
misbaksel'; `Jij, nu je dit gedaan hebt, kun je het wel vergeten'. Maar door Christus is dat stemmetje
krachteloos geworden. De kunst is om het ook krachteloos te laten zijn. Uiteindelijk spreekt de Bijbel niet `zwart' over je, als je gelooft, [7.4]als je je overgeeft aan Christus, maar
`wit'. Diezelfde Paulus die in Romeinen 7 die `ik' zo somber laat spreken, zegt ergens anders: wie in
Christus is, is een nieuwe schepping. Door God tot een nieuwe schepping gemáákt. Je bent een schepsel
van wie Hij houdt. Als dat je geen lucht geeft ... Dat geeft lucht omdat je jezelf niet meer groot hoeft te
houden. [7.5] Je hoeft jezelf niet meer te bewijzen. Er komt ruimte voor anderen, [7.6]voor liefde. Liefde
die, zegt de Bijbel, de vervulling is van ... precies ... [7.7] de wet. [8]Daarmee komen we bij wat er in 8:4 staat. Eerst wordt er gezegd: Jezus kwam om ons te bevrijden,
om met de zonde af te rekenen. En dan ­ en daar gaat het nu om: [8.1] `opdat in ons wordt volbracht
wat de wet van ons eist'. Dat klinkt wat raadselachtig. Het staat er nogal passief: `het wordt in ons
volbracht'. Alsof we het niet zelf doen. En deels klopt dat. Net zoals die zondige natuur wel onze natuur
is, maar waarin we niet vrij zijn die te volgen of niet te volgen, zo is het ook hier: [8.2]de Geest ­ van God
- neemt het over. Dat is de verklaring die Paulus erbij heeft. Maar nu zeg ik het misschien wat te schematisch. Maar wat de Bijbel ons vertelt, is nooit helemaal in een
schema of zo te vangen. Lees het vervolg maar: je moet je laten leiden. Nee, niet door die eigen natuur,
maar door de Geest. [8.3]Die komt in je wonen. Die komt mee met die bevrijding van Christus. In dit leven komt de bevrijding al een stuk op gang. Want wat doet die Geest? [8.4]Die voert strijd met de
zondige natuur. En daarbij word jij niet uitgeschakeld. Ik zei al: geen simpel schema. God geeft, Hij heeft
de regie door zijn Geest. En toch: jij bent verantwoordelijk. [9]Geef je die Geest de ruimte of niet? Zo
niet: dan zul je niet vrij zijn. Je ook niet vrij voelen. [9.1]Maar zo ja: dan zul je je wel vrij of vrijer voelen
[9.2]. Dan zul je merken dat die Geest probeert jouw wil om te buigen naar het goede. Dan is er niet
alleen instemming met je hoofd met Gods goede wet, [9.3]maar ook met je hart. Iemand zei eens: `God
geeft de wet gegeven om ons bij de genade te brengen; God heeft de genade gegeven om ons bij de wet
te brengen'. Daarmee bedoelde hij: de genade vormt je om tot een ander mens. Die nieuwe schepping
waar ik het over had. En die nieuwe schepping ­ die heeft er plezier in om te leven naar Gods goede wet.
Die gaat merken dat het die wetmatigheid van het goede willen en het kwade doen doorbroken wordt.
Mondjesmaat ­ lang niet altijd. Maar toch. [9.4]Je zult dan ook merken dat er strijd komt in je leven. De zondige natuur die is er ook nog altijd [9.5].
En die laat zich gelden. Maar de Geest van God gaat ook aan het werk met je. Voor alle duidelijkheid
nogmaals: dat gaat niet buiten jou om. Je moet zelf ook aan het werk. [9.6]Vrij zijn is een werkwoord.
Net als liefhebben. Je moet er moeite voor doen. Vrij zijn is een strijd: om dicht bij God te leven. Met
Hem te leven en al het andere ver weg te houden. Vrijheid is dus een strijd. In één woord: een
vrijheidsstrijd. [9.7]Ik wil je aanmoedigen om in die geestelijke strijd te gaan staan. Om bij jezelf aan te wijzen waar
destructieve machten en krachten aan het werk zijn. En dan concreet te bidden: `Here wilt u met uw
Geest mij helpen hier-en-hier tegen te strijden?' Tegen mijn driften. Tegen mijn drang om me als maar te
laten gelden. Tegen al die verleidingen die mij uitnodigen om ontrouw te zijn aan mijn partner. Tegen al
die dingen die ons proberen ontevreden te maken, die ons laten verlangen naar méér-méér-méér. Lieve mensen ­ dat blijft je leven lang een strijd. Maar als je je vrij wilt voelen moet je in deze strijd gaan
staan. Blijven staan. Maar is dat dan geen vechten tegen de bierkaai? Nee, dankzij Jezus niet. Hij heeft de
wet van de zonde en dood al gebroken. In je leven mag, door zijn kracht, de wet van de Geest heersen.
Richt je dus op Hem, op zijn Geest. Laat je erdoor vullen. Elke dag. Het zal je vrij maken.